日常会話 Flashcards
I had a good time.
It was fun.
Het was gezellig.
Watch out!
Kijk uit!
I’m going to take a shower.
Ik ga douchen.
Ik ga onder de douche.
Bad weather today.
Vies weer vandaag.
I’m so happy! (in love)
e.g. Als ik naar jouw foto’s kijk ben ik in de wolken.
Hoe gaat het (er mee)?
Prima. Uitstekend. Goed, dank je. Het gaat wel. Niet zo goed.
En met u (jou)?
Ook goed, dank u (jou).
Let me introduce myself.
Ik zal me even voorstellen.
Nice to meet you!
Aangenaam!
Leuk u te ontmoeten!
Prettig met u kennis te maken!
Insgelijks!
Good luck!
Veel succes!
met je + O
Where are you from?
Waar komt u vandaan?
Waar kom je vandaan?
I’m from Tokyo. (I was born in Tokyo.)
Ik ben geboren op Tokio.
*Ik kom uit + 住んでいる場所
Where is the shop?
Waar ligt/ is de winkel?
Where are you going to?
Waar ga je naartoe?
Keep your change.
Make it € … from this, please.
Zo is het goed.
Maak er maar € … van.
Could we get the bill?
May I have the bill?
Zouden wij de rekening mogen krijgen?
Mag ik de rekening?
Excuse me, I would like to pay.
Excuseer me, ik wil graag afrekenen.
*betalen
I made a mistake.
Ik vergiste me.
vergissen: to make a mistake [RV]
I like that.
Ik houd daarvan.
Without soda/ tonic, please.
Zonder prik, alsjeblieft.
*koolzuur
One moment, please. (2)
Een moment, alsjeblieft.
Ogenblinkje, alsjeblieft.