ZO's Flashcards

1
Q

Welke hormonen worden door welke component van de HPA as gemaakt.

A

Hypothalamus -> CRH (corticotrope releasing hormoon)
hypofyse -> ACTH (adrenocorticotroop hormoon)
bijnierschors -> cortisol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de globale structuren van
- CRH
- ACTH
- Cortisol

A

CRH -> peptide
ACTH -> peptide
Cortisol -> steroid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Via welke mechanismen beïnvloeden deze hormonen de andere componenten van de as

A

CRH gaat naar de hypofyse voorkwab en bindt aan CRH-receptor in membraan van corticotrope cellen. De CRH receptor is een G-eiwt gekoppelde receptor die de secretie van ACTH stimuleert. Dit gebeurt door het activeren van transcriptie van POMC-gen door toename cAMP en door activatie van MAOP-kinase cascade

ACTH gaat via de bloedbaan naar de bijnieren en bindt aan de ACTH receptor. Het is een G-eiwitgekoppelde receptor die de productie van steroiden stimuleert door toename cAMP en activatie MAP-kinase cascade -> roductie van cortisol

Cortisol kan binden aan de glucocorticoid receptor. Door binding hieraan onderdrukt cortisol de aanmaak van CRH en
ACTH dmv negatieve feedback. Er wirdt een ligand-receotir complex gemaakt en er vindt interactie met DNA plaats. Dit zorgt voor onderdrukking van CRH en POMC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er als er activerende/deactiverende veranderingen optreden in de CRH receptor

A

activerend -> overproductie ACTH en cortisol

deactiverend -> te lage productie van ACTH en cortisol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er als er activerende/deactiverende veranderingen optreden in de ACTH receptor

A

activerend -> Overproductie van cortisol en bijnierandrogenen;
daardoor suppressie van CRH en ACTH (door
negatieve feedback van cortisol)

deactiverend -> Te lage productie van cortisol; daardoor hoog
ACTH (door het wegvallen van negatieve feedback)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er als er activerende/deactiverende veranderingen optreden in de cortisol receptor

A

activerend -> Suppressie van CRH en ACTH productie en
daardoor van cortisol

deactiverend -> Te lage remming van CRH en ACTH productie en
daardoor toename van de cortisolspiegels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Via welke mechanismen activeert stress de HPA-as.

A

Stress veroorzaakt een verhoogde afgifte van CRH en ACTH uit de hypothalamus, waardoor achtereenvolgens verhoogde afgifte van ACTH uit de hypofyse en cortisol uit de bijnierschors optreden. Daarnaast vindt via het sympathisch zenuwstelsel gestimuleerde afgifte van adrenaline en noradrenaline uit het bijnierschors plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is bij stress de interactie van bijnierschors en –merg.

A

Noradrenaline kan de afgifte van CRH/ACTH uit de hypothalamus beïnvloeden; het is echter waarschijnlijk dat men hier niet om noradrenaline uit het bijniermerg, maar om noradrenaline uit de hypothalamus zelf gaat. Cortisol heeft een stimulerende invloed op de vorming van adrenaline uit noradrenaline in het bijniermerg door stimulering van het betreffende N- methyltransferase. Cortisol bevordert de door adrenaline gestimuleerde glycogenolyse. Cortisol veroorzaakt een toegenomen vasoconstrictieve werking van adrenaline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is activatie van de as bij stress een nuttig mechanisme?

A

Verhoogde afgifte van cortisol leidt tot:
- verhoging van de concentraties van glucose, vrije verzuren en aminozuren in het bloed
- verhoging van de productie van glucose uit aminozuren
- toename glycogeen opslag in de lever
- toename glycogenolytische activiteiten glucagon en adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Heeft jetlag iets met de HPA-as te maken?

A

Bij het veranderen van tijdzone verschuift het signaal, dat de interne klok gelijk zet. De interne klok kan zich daar niet direct aan aanpassen; dat betekent dat het dagnachtritme nog gedurende enige tijd niet in fase is met de externe klok. Dit betekent dat op de verkeerde momenten van de dag of nacht niet- passende cortisol-spiegels worden gevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In vitro stimuleert vasopressine de afgifte van ACTH door de hypofyse. Is het logisch te veronderstellen dat VP uit de hypofyse achterkwab in vivo van belang is voor de regulatie van de cortisol-spiegel?

A

Dit is niet logisch; de bloedvoorziening van achter- naar voorkwab is minimaal. Wel is vasopressine (= antidiuretisch hormoon, ADH) uit de hypothalamus van belang voor de ACTH-afgifte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe is het werkingsmechanisme van vasopressine

A

Vasopressine wekt via de G-eiwit gekoppelde vasopressine-receptor; activatie veroorzaakt stijging van cAMP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de rol van vasopressine in het lichaam en welk ziektebeeld ontstaat bij een tekort aan dit hormoon?

A

Vasopressine uit er hypofyse achterkwab stimuleert waterresorptie in de nier. Bij afwezigheid van dit vasopressine ontstaat diabetes insipidus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf de factoren, die een rol spelen bij de stimulatie van de biosynthese van aldosteron en Geef aan via welke mechanismen de verschillende factoren hun werking uitoefenen.

A
  • Renine uit juxtaglomerulaire cellen van de nier: een protease waarvan de secretie wordt gestimuleerd door een daling van het extracellulair vocht volume (bijvoorbeeld veroorzaakt door bloeding, staan, Na+ deprivatie).
  • Angiotensinogeen: geproduceerd in de lever. Wordt gekliefd door renine; hierbij wordt angiotensine I gevormd.
  • Angiotensine I: decapeptide, geproduceerd uit angiotensinogeen door renine.
  • ‘Angiotensin Converting Enzyme’ (ACE): voornamelijk uit vasculair endotheel afkomstig protease dat 2 aminozuren van angiotensine I knipt, zodat angiotensine II ontstaat.
  • Angiotensine II: oktapeptide dat interactie aangaat met de angiotensine receptoren AT-1 en AT-2.
  • Angiotensinereceptoren in de zona glomerulosa van de bijnier: activatie leidt tot verhoging van de aldosteron secretie na stimulatie; werkt via stimulatie van het Ca2+/IP3 systeem.

Kalium kan, wanneer de spiegels verhoogd zijn, de productie van aldosteron stimuleren via een depolarisatie van de cellen in de zona glomerulosa van de bijnier; waardoor de intercellulaire Ca2+ concentratie wordt verhoogd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bedenk twee redenen waardoor onafhankelijk van de angiotensine- concentratie te sterke mineralocorticoide effecten kunnen optreden. Hoe kan je deze effecten tegengaan

A

Remming of defect van 11b-hydroxysteroid-dehydrogenase II in de nier: cortisol kan de mineralocorticoïd receptor bereiken zonder omgezet te zijn in cortison. onwerkzaamheid van het enzym 17a-hydroxylase, waardoor grote hoeveelheden desoxycorticosteron gevormd worden in de zona fasciculata en zona reticularis; desoxycorticosteron heeft mineralocorticoïde activiteit

Door behandeling met dexamethason; dit steroid heeft geen mineralocorticoïd effect op de mineralocorticoid receptor. In het tweede geval zou ook met cortisol of prednisolon behandeld kunnen worden, zodat de ACTH-stimulatie van de betreffende zones van de bijnierschors wordt onderdrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijf de gevolgen van adrenalectomie voor de water- en zouthuishouding.

A

Andrenalectomie leidt tot wegvallen van de aldosteron productie. Dit leidt tot een verhoogde natriumexcretie, een lagere natriumspiegel in het bloed, hypovolemie en hypotensie. Verlaagde natriumspiegels in combinatie met laag aldosteron leiden tot hyperkalemie. Effecten op de Na/K uitwisseling in de spier leiden tot verlaagde intracellulaire K+ concentraties en daardoor tot spierzwakte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Beargumenteer waarom bij een auto-immuun-hypocorticisme wel, maar bij een blok in 17a-hydroxylase geen substitutie met mineralocorticoïden moet worden gegeven.

A

Deze combinatie van factoren leidt vervolgens tot “interne verdrinking”.
Autoimmuun hypocorticisme leidt tot een aantasting van de gehele bijnierschors, dus ook van de aldosteron – producerende zona glomerulosa. Bij een 17a-hydroxylase defect kan in de zona glomerulosa normaal aldosteron- synthese plaats vinden. De overmaat van desoxycorticosteron, gevormd in de andere twee zones van de bijnierschors, zal middels toediening van glucocorticoïden onderdrukt moeten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem factoren, die van belang zijn voor de differentiële productie van glucocorticoïden en androgenen in de bijnierschors.

A

de activiteiten van enzymen die progesteron en 17-hydroxyprogresteron omzetten naar glucocorticoiden en androgenen van belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij welke enzymbloks zal de bijnier een overmaat aan androgenen produceren? Onderbouw je antwoord.

A

als de 21-hydroxylase en 11 beta hydroxylase dezect zijn, zal een overmaat aan androgenen geproduceerd worden. dit komt doordat er geen cortisol gevormd kan worden waardoor er geen negatieve terugkoppeling is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het klinisch belang van het vroegtijdig onderkennen van enzymbloks?

A

het is belangrijk om enzymbloks vroegtijdig te onderkennen, zodat virilisatie (vermannelijking) van vrouwelijke foetussen voorkomen kan worden. er moet dexamethason toegediend worden aan de moeder tijdens de zwangerschap. Zoutverlies en door direct na de geboorte moet ook voorkomen worden door behandeling met mineralo- en glucocorticoiden vanaf de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de argumenten om DHEA te gebruiken ter vertraging van het verouderingsproces?

A

DHEA is een pro-hormoon voor androgenen en oestrogenen. Men denkt dat DHEA een verjongingseffect heeft. De medische literatuur is hier voorzichtig mee. Er zijn wel voordelen bij patiënten zonder werkende bijnier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Beschrijf welke problemen zich kunnen voordoen bij een tekort aan bijnierandrogenen.

A

bij een tekort aan bijnierandrogenen kan je verlies van botmassa, libidoverlies en verlies van spiermassa hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Beargumenteer bij welke patiëntengroepen deze problemen tot uiting komen.

A

Bij oudere vrouwen: door een grote daling van het DHEA; bij patienten die behandeld worden met glucocorticoiden: geen ACTH gevormd waardoor ook geen bijnierandrogenen; patienten met gestoorde androgeensynthese en bijnierloze patienten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is bijnierschorsinsufficientie

A

functieverlies van de bijniercortex leidend tot onvoldoende steroïdhormoon productie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

welke soorten bijnierschorsinsufficientie heb je?

A

primair -> aandoening van bijnier zelf

secundair -> aandoening aan de hypofyse

tertiair -> aandoeningen aan de hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat is een belangrijke oorzaak van bijnierschorsinsufficientie

A

het (te snel) onttrekken van exogeen toegediende corticosteroïden in verband met indicaties als auto-immuun ziekten, allergische aandoeningen en hematologische maligniteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is de behandeling van bijnierschorsinsufficientie

A

bestaat uit substitutie therapie met glucocorticoïden, mineralocorticoïden en eventueel bijnierandrogenen (DHEA). Daarnaast dient uitgebreide instructie plaats te vinden hoe te handelen bij (fysieke) stresssituaties aangezien dit tot een levensbedreigende situatie kan leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wanneer er sprake is van bilaterale bijnierlaesie

A

ACTH afhankelijke hypercortisolisme (syndroom van Cushing door ziekte van Cushing of ectopische ACTH productie)

Bilaterale macronodulaire bijnierhyperplasie

Congenitale bijnierhyperplasie (adrenogenitaal syndroom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat vraag je om te kijken of de laesie hormonaal actief is?

A

VG -> hypertensie, DM, primaire tumor elders

Klachten -> hypertensie, aanvallen van hartkloppingen, transpireren, hoofdpijn, gewichtstoename, striae, depressieve klachten, spierzwakte, easy bruising, fracturen, hirsutisme

LO/ RR, tekenen hypercortisolisme (rompadipositas, buffalo hulp, plethorische gelaat, striae, dunne huid, hematomen en spierzwakte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe maak je onderscheid tussen een benigne en maligne oorzaken op een CT of MRI?

A
  • Grootte van de laesie: onder 4cm is bijna altijd benigne
    De grijswaarde: Hounsfield unit (HU) op blanco scan zonder contrast: HU waarde onder de 10 past bij vethoudende laesie en is benigne.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke biochemische testen zet je in bij een bijnierincidentaloom?

A

Urine of plasma (nor)metanefrines voor uitsluiten feochromocytoom

Cortisol meten na 1 mg dexamethason

Bij hypertensie ook nog renine en aldosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wanneer is er een indicatie voor adrenalectomie?

A

Bij een aanwijzing voor een maligne oorzaak of bij hormonale overproductie van de bijniertumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wanneer is het afhankelijk van aanwezigheid van metabole complicaties

A

Bij een gestoorde dexamethason suppreessietest, maar geen evidente hypercortisolisme: MACS (mild autonome cortisol secretie). Als er metabole complicaties zijn kan je de bijnierlaesie het beste verwijderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke vragen stel je om een indicatie te krijgen of de laesie benigne of maligne is?

A
  • Pijn, problemen met voedselpassage bij de plek van de mogelijke tumor
    Afvallen, nachtzweten, hoesten/dyspnoe (bij longkanker), plasklachten (prostaatkanker), obstipatie/rectaal bloedverlies (darmkanker)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Is er een rol voor 18F-FDG PET/CT scan voor het onderscheid tussen benigne en maligne oorzaak van de bijnierlaesie?

A

18F-FDG PET/CT heeft een uitstekende negatief voorspellende waarde (>90%) oftewel indien er geen FDG uptake in de tumor is, is de kans zeer groot dat het niet maligne is. De positief voorspellende waarde is echter maar beperkt (70%), wat betekent dat positieve uptake niet betekent dat het per definitie maligne is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

In welke situatie is er een indicatie voor een biopt van de bijnierlaesie?

A
  • Wanneer er verdenking is van bijnierschorscarcinoom niet, omdat er risico is op een entmetastase (uitzaaiing die groeien wanneer er tijdens een operatie of behandeling kankercellen achterblijven). Onderscheid tussen een adenoom en carcinoom in de bijnierschors is moeilijk.

Bij een verdenking van metastase elders of lymfoom kan je een biopt doen, omdat je aan de hand daarvan de behandeling kan kiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

waardoor wordt de serumconcentratie van een hormoon bepaald

A

afbraaksnelheid en productiesnelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de mathematische samenhang tussen MCR, productiesnelheid en serumconcentratie?

A

Je kan de productiesnelheid berekenen door de serumconcentratie te vermenigvuldigen met de klaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe verandert de hormoonconcentratie bij een halvering van de MCR?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het effect van eiwitbinding van een hormoon op de MCR van dat hormoon?

A

Eiwitbinding van een hormoon zorgt voor een verlaging van de MCR (klaring).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe kan dit effect voor bijvoorbeeld T4 worden verklaard?

A

T4 wordt in cellen van bijvoorbeeld de lever omgezet naar T3 en rT3. Het T4 uit de circulatie zal voordat omzetting (klaring) mogelijk is, dus eerst de celwand moeten passeren. Aleen vrij T4 (niet aan eiwit gebonden hormoon) is hiertoe in staat. Dit betekent, dat alleen de vrije fractie van het T4 kan worden afgebroken; het eiwit-gebonden T4 wordt pas afgebroken nadat het uit het complex, waarin het aan eiwit gebonden is, is vrijgekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is het mathematisch verband tussen de hoeveelheden van het bindend eiwit en het hormoon?

A

De wet van de chemische massawerking -> Ka = [hormoonbindend eiwit]/([hormoon]*[bindend eiwit])

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe veranderen de totale hormoonconcentratie en de vrije hormoonconcentratie bij een verdubbeling van de hoeveelheid bindend eiwit?

A

Wanneer geen feedbacksysteem operationeel is, verandert bij verdubbeling van de concentratie van het bindend eiwit de totale hormoonconcentratie niet. Bij invullen in de formule onder 7 blijkt, dat als Ka groot is (het evenwicht dus aan de kant van het hormoon-bindend eiwit complex ligt), de hoeveelheid vrij hormoon bij benadering, gehalveerd wordt.

Als er wel een terugkoppeling is, zal het vrije hormoon de terugkoppeling verzorgen. Hierdoor zal de productie van het hormoon toenemen, totdat de vrije hormoonconcentratie weer genormaliseerd is. Dit kan alleen als de hoeveelheid gebonden hormoon is toegenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Er zijn verschillende vormen van CHT, te weten primaire, secundaire en tertiaire hypothyreoïdie.

Geef aan waar de oorzaken van deze aandoeningen zijn gelegen.

A

Bij primaire CHT ligt het probleem in de schildklier. Bij secundaire CHT ligt de oorzaak in de hypofyse en bij de tertiaire HCT ligt het probleem in de hypothalamus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn de oorzaken van passagère CHT

A

Oorzaken van pasagère CHT zijn jodiumbesmetting, te vroege geboorte en maternale schildklierblokkerende antilichamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

ermanente, primaire CHT kan worden veroorzaakt door een stoornis in de aanleg van de schildklier (dysgenesie) of in de synthese van schildklierhormoon (dyshormonogenese).

Geef aan in welke verhouding CHT het gevolg is van dysgenesie en dyshormonogenese:

A

80:20

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Er zijn drie vormen van schildklierdysgenesie, te weten agenesie, ectopie en hypoplasie.

Beredeneer bij welke vorm de hypothyreoïdie het meest ernstig zal zijn.

A

Agenesie, dwz een volledige afwezigheid van schildklierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Noem een aantal genen die belangrijk zijn voor de productie van schildklierhormoon en waarin mutaties worden gevonden bij patiënten met CHT.

A
  • NIS receotir
  • Natrium-jodide receptor
  • Tg (thyreoglobuline)
  • TPO (schildklierperoxidose)
  • TSH receptor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

In Nederland is de strategie bij de screening op CHT dat eerst de T4 concentratie in het bloed wordt bepaald en, als dat afwijkend is, vervolgens de TSH concentratie. In sommige andere landen is het andersom: eerst het TSH en, indien afwijkend, vervolgens het T4.

Noem de voordelen en nadelen van beide methoden.

A
  • Voordeel eerst T4 -> kinderen met secundaire en tertiaire hypothyreoidie worden niet gemist
  • Nadeel eerst T4 -> meer hits vanwege laag TSH door TBG deficientie
  • Voordeel eerst TSH -> geen storing door TBG deficientie
  • Nadeel eerst TSH -> kinderen met secundaire en tertiaire hypothyreoidie worden gemist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Geef aan waarom bij pasgeboren kinderen met complete afwezigheid van schildklierweefsel (agenesie) toch T4 in het bloed meetbaar is.

A

Er is wel T4 aanwezig in het bloed bij pasgeborenen met afwezigheid van de schildklierweefsel, omdat het via de placenta in de baby is gekomen.

-> directe behandeling met T4 beginnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Leg uit waarom de concentratie van het inactieve prohormoon T4 wordt gemeten bij de hielprik en niet de concentratie van het actieve hormoon T3.

A

De serum concentratie van T4 is veel hoger dan T3, dus de bepaling is nauwkeuriger. Tevens kan bij hypothyreoïdie door een onvolledig defect in de schildklierhormoon synthese de serum T3 concentratie nog vrij normaal zijn o.i.v. stimulatie van de T3 productie in de schildklier door het verhoogde TSH. Bovendien is de ontwikkeling van de hersenen afhankelijk van lokale omzetting van T4 in T3 en dus van serum T4.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Noem het klinisch beeld van congenitale hypothyreoïdie bij de pasgeborene en het opgroeiend kind wanneer deze niet tijdig wordt ontdekt

A

Klinisch beeld pasgeborene: mogelijke symptomen zijn geelzucht, slechte eetlust, verstopping, veel slapen. Moeilijkheid is dat deze symptomen niet direct te herleiden zijn tot de diagnose CHT of nog ontbreken.

Klinisch beeld opgroeiend kind: struma, mentale en motorische retardatie en groeiachterstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

welke klachten en symtpomen heb je bij hypothyreoidie?

A

vermoeidheid, koude intolerantie, koude droge huid, trage pols, gewichtstoename, trage spraak, obstipatie, geheugenverlies en depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

welke klachten en symtpomen heb je bij hyperthyreoidie?

A

vermoeidheid, overmatig transpireren, warmte intolerantie, warme vochtige huid, snelle pols, hartkloppingen, nervositeit, tremor van de vingers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Geef aan wat voor een gevolg een inotroop en chronotrope effecten hebben op het hart.

A

Inotrope effect -> leidt tot een krachtigere hartslag. Chronotroop -> zorgt voor een snellere hartslag. Beide effecten zorgen dus voor een hogere cardiac output

56
Q

Verklaar in maximaal vier regels waarom patiënten met hypothyreoïdie een verhoogd plasma cholesterol hebben en een verhoogde kans op atherosclerose.

A
  1. Het schildklierhormoon zorgt voor de synthese en afbraak van hcolesterol. Bij hypothyreoidie is de afbraak van de cholesterol meer geremd dan de synthese, wat uiteindelijk dus leidt tot eem hogere cholesterolspiegel
57
Q

Wat is het mechanisme van werking van het schildklierhormoon?

A

schildklierhormoon stimuleert de productie en afbraak van eiwitten, lipiden en glucose. ook stimuleert het de futile cyclus. deze processen vergen energie die wordt geleverd door ATP. Aan vrijwel alle metabole processen ligt de stimulatie van de expressie van T3-responsieve genen ten grondslag

58
Q

Hoe werkt een spiercel?

A

prikkeling spieren -> stijging calcium concentratie in cytoplasma door stimulatie calcium afgifte uuit SR cia RYR. Hoge calciumconcentratie stimuleert het ATPase van de myosin heavy chain (MHC) en daarmee de contractie van de actomyosine apparaat. spier relaxeert als calcium weer is teruggepompt in SR door SERCA

59
Q

Wat is het effect van schildklierhormoon:
- op de Ca2+ flux van SR naar cytoplasma en vice versa?
- op de contractiesnelheid van de spier?
- op de relaxatiesnelheid van de spier?
- op het energieverbruik van de spier tijdens rust?
- op het energieverbruik van de spier tijdens arbeid?
- Heeft schildklierhormoon meer effect op de diastolische of systolische fase van de hartslag?

A
  • stimulatie
  • stimulatie
  • stimulatie
  • stimulatie
  • stimulatie
  • vooral op de contractiekracht dus op de diastolische fase van hartslag -> er is meer effect op de relaxatie
60
Q

Beschrijf hoe binding van het actieve schildklierhormoon aan deze receptoren de transcriptie van schildklierhormoon-responsieve genen kan beïnvloeden.

A

Binding van T3 aan de receptor leidt tot dissociatie van de co-repressors, die de transcriptie voorheen onderdrukten. Ook leidt de binding tot het aantrekken van co-activatoren die de transcriptie juist stimuleren

61
Q

Wat is een ander woord voor knobbel/bobbel in de schildklier

A

nodi

62
Q

wat is de prevalentie van een schildkliercarcinoom

A

0.004%

63
Q

Pathogenese en epidemiologie van euthyreoot multinodulair struma en de beloop ervan:

A

Pathogenese
○ Het komt vaak endemisch (ziekte heerst hardnekkig in een bepaald gebied) voor in gebieden met jodium-deficientie
○ 5% van 6 tot 12-jarigen hebben hier een struma
○ Euthyreoot is dat de functie van de schildklier intact blijft.
○ Een niet-endemische struma komt sporadisch voor. Minder dan 5% van 6 tot 13-jarigen hebben zon struma
○ Omgevingsfactoren -> jodiuminname, roken, bepaalde medicatie, natuurlijke strumagene stoffen, stress en infecties
○ Genetische factoren -> somatische mutaties in individuele nodi bij ontwikkeling hyperthyreoidie

Epidemiologie
○ Vrouwen -> 5-6%
○ Mannen -> 0,8-1,6%
○ Prevaletie is bij ouderen en in jodiumdeficiente gebieden hoger

Beloop
- Als struma gepaard gaat met toegenomen schildklierhormoonproductie, wordt er gesproken van toxisch multinodulair struma. Een multinodulair struma uit zich in het begin niet duidelijk. Patienten met een beginnend struma zijn euthyreoid. Binnen 10 jaar ontstaat er hyperthyreoidie. Struma blijft groeien en daardoor neemt het aantal en de grootte van de nodi toe.

64
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van primaire hyperthyreoidie

A

Auto immuun theroiditis (ziekte van Hahimoto), Subacute thyreoiditis, Post-partum thyreoiditis, Door chirurgische verwijdering van schildklier, irradiatie (door radioactief jodium vanwege hyperthyreoidie of uitwendige besttraling van hals voor niet-schildklier aandoeningen), Medicamenteus (zoals thyreostatica, amiodarone, lithium)

64
Q

Welk aanvullend onderzoek vraag je aan bij patienten met multinodulaire struma

A

Eventueel thorax foto, trachea foto of MRI (eventueel CT zonder jodiumhoudend contrast middel) van de hals: mate van trachea compressie bepalen, noduli vastleggen.

Eventueel punctie dominante nodus/nodi (maligniteitrisico wordt geschat op ongeveer 5%, punctie van alle nodi met name groter dan anderhalve cm is echter nog steeds controversieel, maar patiënte is op de hals bestraald en heeft als zodanig een risicofactor voor maligniteit.

65
Q

Wat is de behandeling va een multinodulair struma

A

Radioactief jodium bij euthyreoot (en toxisch) multinodulair struma of

Subtotale thyreoïdectomie .

(T4 substitutie bij hypothyreoïdie en vervolgen struma grootte).

66
Q

Naar welke symptomen vraag je bij primaire hypothyreoidie

A

Haaruitval, droge huid, gelaatsoedeem, obstipatie, lage stem, langzame spraak, brokkelige nagels, paresthesieën, spierzwakter en depressie

67
Q

Waarom moet je mensen met subklinische hypothyreoidie wel met schildklierhormoon behandelen en waarom niet?

A

Waarom wel?
○ Voorkomen ontwikkeling klinsiche hypothyreoidie
○ Mogelijk positief effect op klachten
○ Gunstig effect op lipidenspectrum

Waarom niet?
○ De TSH concentratie is lager dan 10 mIU/l en daarmee is de kans op het ontwikkelen van een overte hypothyreoïdie niet groot, zeker niet als er geen schildklier auto-antistoffen aanwezig zijn.
○ Gunstige effecten van schildklierhormoon op klachten (moeheid, cognitie etc.) bij subklinische hypothyreoïdie zijn nog niet overtuigend aangetoond op grond van de tot nu toe gepubliceerde studies.
○ Zowel verhoogde als verlaagde cholesterol concentraties zijn gevonden bij patiënten met subklinische hypothyreoïdie. Daarnaast is het effect van schildklierhormoon behandeling op cholesterolverlaging wisselend in de trials die gedaan zijn.

68
Q

Wat is de ziekte van Graves

A

auto-immuunziekte is waarbij antistoffen aanwezig zijn gericht tegen de schildklier. Bij de ziekte van Graves komen vaak oogverschijnselen voor. Alhoewel oogverschijnselen, ook wel Graves’ ophthalmopathie (GO) genoemd. Individuele benadering van deze patiënten is aangewezen en kan in de grote centra geschieden door zogenaamde orbita-teams, bestaande uit oogarts, endocrinoloog, neuroloog, neurochirurg en KNO arts.

69
Q

Wat is de DD bij oogverschijnselen die lijken op GO en noem 1 of meer karakteristieke kenmerken

A

Endocriene stoornissen:
○ Graves disease -> uitpuilende ogen en struma
○ hasihimoto’s thyroiditis -> hypothyreoidie (moe, gewichtstoename en koude intolerantie) en lymfocytaire infiltratie

Granulomateuze, inflammatoire en infectieuze ziektes.
○ Granulomateus:
§ Sarcoidose -> opgezette lymfeklieren en niet verkazende granulomen in een biopt
§ Wegener’s granulomateuze -> necrotische granulomen en ontsteking van de neusbijholten en bloedneus
○ Inflammatoire:
§ Orbitale pseudotumor -> verbetering door corticosteroiden en acuut begin unilaterale pijn en zwelling
§ chronische orbitale myositis -> oogbeweginspijn en dubbelzien, zichtbare zwelling en roodheid
○ Infectieus:
§ orbitale cellulitius -> snel, progressieve roodheid en zwelling, koorts en malaise
§ Syphillis -> pupil die niet op licht reageert en huiduitslaf
§ Mucomycosis -> zwarte necrotische eschar en snelle progreessie wat kan leiden tot weefseldestructie
§ parasitaire ziekten -> VG en eosinofilie

Orbitale neoplasmes:
○ orbita neoplames -> langzaam progressief uitpuilen van ogen en pijnloze massa bij palpaite in orbita
○ Metastases -> snelle progressie symptomen en bekende primaire kanker

Neuromusculaire ziektes:
○ myotonia congenita -> langdurige spierstijfheid en hypertrofie van spieren
○ myasthenia graces -> progressieve spierzwakte en hangende oogleden

Overig:
○ eosinofiele granuloma -> lokale botleasie en pijn en zwelling
○ lithium behandeling -> polydipsie en pilyurie + tremor en gewichtstoename
○ mediastinale irradiatie -> fibrose en restrictieve longziekten als complicatie en huidveranderingen en mogelijk secundaire maligniteiten

70
Q

Noem de oorzaken voor het ontstaan van de proptosis in de actieve fase en tijdens de latere, inactieve fase. Bestaat er verschil in behandeling van de proptosis in beide fasen?

A

Het onderscheid tussen de actieve en late fase is dat bij de actieve fase sprake is van een ontstekingsproces terwijl bij de late fase dit is overgegaan in fibrosis. Dit verschil is essentieel voor de behandeling, immers een actief ontstekingsproces is behandelbaar met medicamenten, irradiatie en chirurgie, terwijl fibrose hooguit chirurgisch is te beïnvloeden. Bij de actieve fase zijn de volgende behandelingen mogelijk: immunosuppresiva en/of externe bestraling en/of decompressie chirurgie. Bij de late fase is alleen nog chirurgie (decompressie, ooglidchirurgie, oogspierchirurgie etc.) mogelijk.

71
Q

Welk effect verwacht je op het zien als een hypofysetumor precies op het centrum van het zogenaamde chiasma opticus drukt?

A

je verwacht dat er compressie van de kruisende zenuwen is, wat ervoor zorgt dat je gezichtsverld lateraal aan beide kanten uitvalt (bilaterale hemianopsie)

72
Q

welk effect verwacht je als een hypofysetumor drukt op de linker tractus opticus (dat is het gedeelte dat achter het chiasma loopt naar de hersenen toe, en dus niet de nervus opticus die van het oog naar het chiasma loopt)?

A

dan zal het gezichtsveld beiderzijds naar rechts toe uitvallen -> homonieme hemianopsie

73
Q

Welke onderzoeken moet je doen om acrogmegalie aan te tonen

A
  • serum IGF-I meten -> wordt niet beinvloedt door voeding of tijdstip van dag
    Geen groeihormoonbepaling omdat dit wel beinvloedt wordt door de voeding en de tijdstip
74
Q

wat is het werkingsmechanisme van dopamine agonisten? en wat zijn de bijwerkingen en voorbeelden hiervan?

A
  • Stimuleren de dopamine receptoren op de celwanden van somatrofe cellen -> daling secretie GH -> leidt zelden tot normalisatie serum IGF-1I gehalte -> tumor neemt vaak maar minimaal af in grootte
  • misselijk, orthostatische hypertensie, hoofdpijn, moe, neusverstoppingen, buikpijn en constipatie
  • carbegoline, bromocriptine en quimagolide
75
Q

wat is het werkingsmechanisme van somastatine analogen en welke voorbeelden zijn er

A
  • Stimuleren de somastatine receptoren op de celwanden van somatotrofe vellen -> geeft daling van secretie van GH -> bij 2/3 is er normalisatie van serum IGF-I -> schompelend effect op tumor bij 3/4 van de patiënten
  • octreotide en lanreotide
76
Q

wat is het werkingsmechanisme van groeihormoon receptor antagonisten

A
  • Gemuteerde GH moleculen die de GH receptor bezetten -> eigen GH kan geen vrije receptoren vinden -> GH blokkerend effect -> zorgt voor daling serum IGF-I, maar niet voor verschompeling van de tumor
  • pegvisomant
77
Q

Wat is een niet-functionele tumor

A
  • Maakt geen GH, ACTH, LH, FSH en prolactine. De alfa-subunits hebben geen klinische werking
  • Kunnen zich presenteren als macroadenomen -> ze geven lokale druk op omgevende weefsel of hypopituïtarisme (verkleining hypofyse)
  • Presentatie is gezcihtsveldpronlemen -> transfenoidale operatie
    ○ Posteroperatief hypopituirisme meestal permanent -> vaak postoperatieve conventionele externe radiotherapie geinduceerd
78
Q

Wat is een prolactinoom

A

Hypofysetumor produceert prolactine en is de meest voorkomende hypofysetumor. Niet alleen bij een prolactinoom, maar ook bij zwangerschap, primaire hypothyreoidie, levercirrose, nierfalen en bij gebruik medicatie kan je een verhoogde concentratie prolactine hebben.

79
Q

Wat zijn de gevolgen van een hoog serum concentratie prolactine?

A

seksuele dysfunctie bij mannen, onvruchtbaarheid, vetstoornissen, visusstoornissen, menstruatiestoornissen, galactorroe en osteoporose.

vrouwen kunnen daarnaast niet zwanger worden, omdat prolactine de secretie van GnRH remt. GnRH zorgt juist in de zwangerschap voor de melkproductie

80
Q

Wat is de behandeling van prolactinoma

A

Behandeling is het geven van medicatie. Je kan dopamine agonisten geven. Echter zijn de bijwerkingen wel misselijkheid, orthostatische hypotensie, hoofdpijn, moeheid, nasale verstopping, abdominale krampen en constipatie.

81
Q

wat is er mis bij een chronische nierinsufficientie

A

het vermogen van de nieren om fosfaat uit te scheiden is verminderd -> serumconcentratie fosfaat zal gaan stijgen. er is ook een verminderde nierfunctie waardoor er een verminderde 1-alfa-hydrocylaseactiviteiti is -> hierdoor minder productie van 1.225 (OH)2 vitamine D3

82
Q

Beredeneer wat het verhoogde serumfosfaatgehalte voor directe invloed heeft op het geïoniseerde serumcalcium gehalte.

A

dit zal dalen door de vorming van calciumfosfaatcomplexen door vrije calciumionen met een overmaat fosfaat

83
Q

Beredeneer wat het verhoogde serumfosfaatgehalte voor invloed heeft op de productie van 1,25 (OH)2 Vitamine D3 in de nier.

A

het zal verder dalen

84
Q

Beredeneer welk effect een lage 1,25 (OH)2 Vitamine D spiegel heeft op de absorptie van calcium en fosfaat uit de voeding in de darm.

A

zowel het calcium als het fosfaat zal gaan dalen

85
Q

Beredeneer wat voor effect een verlaagd serumcalciumgehalte heeft op de PTH-productie en op de PTH spiegel in het serum.

A

deze zullen gaan stijgen

86
Q

Beredeneer welk effect de verhoogde PTH-spiegel bij een chronische terminale nierinsufficiëntie heeft op de botturnover en op het skelet.

A

als gevolg van de secundaire hyperparathyreoidie is de botturnover verhoogd waarbij de botresorptie hoger is dan de botformatie met als gevolg een afname van het corticale bot

87
Q

Bedenk op welke manieren de stijging van het PTH-gehalte voorkomen zou kunnen worden.

A

dalen van serum fosfaat door remming fosfaatabsorptie in darm, vermindering van hoeveelheid fosfaat in voeding, tabletten met actief vit D3.
echter pas nadat eerst het serum fosfaatgehalte omlaag is gebracht omdat anders door toename van Ca en P absorptie in de darm er calcium-fosfaatneerslagen in huid en bloedvaten kunnen ontstaan

88
Q

Beschrijf de oorsprong en functie van de 3 belangrijkste botcellen.

A

De belangrijkste botcellen zijn:
- Osteoblast -> afkomstig uit mesenchymale stamcellen de functie is het maken van de bot eiwitmatrix en het reguleren van de mineralisatie (verkalking)
- Osteoclast -> afkomstig uit hematopoietische stamcellen. De functie is het oplossen van calcium en het afbreken van de botmatrix: resorptie; vooral belangrijk dus voor de botafbraak
- Osteocyt -> afkomstig uit osteoblasten, dus ook uit mesenchymale stamcellen. De functies zijn de regulatie van de botombouw en fosfaat homeostase, maar ook is het de sensor van mechanische belasting via canaliculi. Een intra-cellulair kenmerk van deze cellen is dat ze multinucleair zijn.

89
Q

Beschrijf wat na de menopauze in het beenmerg kan worden waargenomen en hoe dit verband houdt met de oorsprong van de botvormende cellen.

A

Na de menopauze kan er in het beenmerg een toename van het aantal vetcellen waargenomen worden. Deze vetcellen komen uit dezelfde stamcel als die van de osteoblasten.

90
Q

Wat zijn de belangrijkste factoren betrokken bij de vorming en activatie van de botafbrekende cellen?
Beschrijf welke cellen deze factoren tot expressie brengen en hoe deze samen de vorming van de botafbrekende cellen reguleren?

A

RANKL, OPG en RANK.

Osteoblasten brengen RANKL tot expressie op de membraan, dit kan RANK, de receptor, activeren die op de osteoclast precursor zit hetgeen vervolgens leidt tot osteoclast vorming en activatie. OPG wordt ook geproduceerd door osteoblasten en is een “decoy” recoptor van RANKL en blokkeert binding van RANKL aan RANK

91
Q

Wat is een belangrijk doel van de continue ombouw van bot, wat is hiervan een cruciaal kenmerk en wat is hiermee mis in het geval van osteoporose?

A

Het bot gezond houden en kleine beschadigingen wegwerken, koppeling tussen botvorming en botafbraak. Bij osteoporose is er een disbalans tussen afbraak en vorming.

92
Q

hoe heet de structuur in het bot waar botvormende en botafbrekende cellen samen voorkomen?

A

Basaal Multicellulaire Unit (BMU) of Bone Remodeling Compartment (BRC).

93
Q

Wat is ongeveer de duur van een botafbraak fase en van een botaanmaak fase?

A

De duur van de botafbraak fase is 2 tot 3 weken. Daarentegen duurt de vorming van je bot een stuk langer, namelijk 2 tot 3 maanden.

94
Q

Beschrijf wat er met de botombouw gebeurt als de estradiol productie vermindert en/of stopt?

A

Als de estradiol productie vermindert of stopt dan neemt de botafbraak toe. Er kan niet voldoende gecompenseerd wordne doot een toename in botvorming, waardoor je alsnog botmassa verliest.

95
Q

Beschrijf wat er in de tijd met de botafbraak en botaanmaak gebeurt bij het gebruik van een botafbraakremmer.

A

Bij het gebruik van een botafbraakremmer wordt de botafbraak geremd. De botvorming gaat nog wel even door, maar doordat er een koppeling tussen de botvorming en de botafbraak zit, zal de botvorming uiteindelijk ook afnemen.

96
Q

Wat zijn de verschillende redenen om een vitamine D tekort te krijgen?

A
  • Bij ouderen en gepigmenteerde mensen is de productie van vitamine D in de huid minder dan bij andere mensen in Nederland.
  • Zonnebrand hou UV straling tegen en houdt dus de productie van vitamine D3 tegen
97
Q

Waarop wijzen tekenen van Trousseau en Chvostek?

A

op een verlaagd gehalte van geïoniseerde calcium in het serum

98
Q

wat zijn mogelijke oorzaken van hypocalciemie

A

Vitamine D deficiëntie, Vitamine D resistentie, hypoparathyreoïdie, PTH-resistentie, hypomagnesiemie, hypoalbuminemie; in dit geval minder waarschijnlijke: gebruik van bepaalde medicijnen, bepaalde acute aandoeningen als acute pancreatitis of acute rhabdomyolyse

99
Q

Wat zegt het lage fosfaatgehalte je over een mogelijke oorzaak van de hypocalciëmie?

A

past eerder bij secundaire hyperparathyreoïdie door een tekort aan Vitamine D dan bij een hypoparathyreoïdie; bij een verhoogd PTH verwacht je een laag serum fosfaat, bij een verlaagd PTH of een PTH-resistentie verwacht je een hoog fosfaat

100
Q

Kun je de uitscheiding van calcium in de urine gebruiken als maat voor de calciuminname in de voeding?

A

niet absoluut maar een lage uitscheiding van calcium in de 24-uurs urine is vaak een reflectie van een lage inneming met de voeding of een geringe absorptie van calcium uit de voeding

101
Q

Wat voor behandeling stel je in bij hypocalciemie met secundaire hyperparathyreoidie en botpijnen op basis van een vitamine D deficientie

A

vitamien D in tabletvorm of druppels

102
Q

Geef een schatting van het voorkomen van vitamine D deficiëntie onder gesluierde allochtone vrouwen.

A

80%

103
Q

Beredeneer waarom vitamine D ook wel een hormoon wordt genoemd.

A

wordt door het lichaam zelf gemaakt en oefent zijn werking uit via een receptor

104
Q

Hoe heet het ziektebeeld van het skelet wanneer een Vitamine D deficiëntie optreedt in de jeugd en hoe heet het ziektebeeld wanneer de deficiëntie ontstaat op volwassen leeftijd? Benoem symptomen die bij deze ziektebeelden kunnen optreden.

A

een Vitamine D gebrek kan bij kinderen die nog in de groei zijn leiden tot rachitis (Engelse ziekte) en bij volwassenen tot osteomalacie; de belangrijkste klachten zijn botpijn, spierzwakte en fracturen; bij rachitis ontstaan mineralisatieproblemen zowel in het bot als in de kraakbeenmatrix van de groeischijven; er kunnen hierbij deformaties optreden zoals gebogen pijpbeenderen (sabelbenen), kyfoscoliose, en pectus excavatum; karakteristiek is verder de aanwezigheid van rachitische rozenknopjes aan de ribben door verdikking van de costochondrale overgangen

105
Q

Hoe kun je een vermoeden van lengteverlies objectiveren?

A

om te vragen naar de lengte in het verleden en dan kan er tijdens het lichamelijk onderzoek weer de lengte gemeten worden

106
Q

Noem de meest waarschijnlijke oorzaak voor lengteverlies van deze patiënt. Welke andere oorzaken kunnen aan lengteverlies ten grondslag liggen?

A

Ingezakte wervel(s). Andere mogelijke oorzaken voor lengteverlies kunnen zijn: vernauwing van tussenwervelruimtes, houdingsafwijkingen zoals bijvoorbeeld een contractuur van de heup.

107
Q

Noem de drie belangrijkste secundaire factoren voor osteoporose bij de man.

A

Hypogonadisme, alcoholmisbruik, gebruik van corticosteroïden.

108
Q

Noem de belangrijkste oorzaak van primaire osteoporose bij de vrouw.

A

Oestrogeendeficiëntie na de menopauze.

109
Q

Stel, uit röntgenonderzoek van de wervels blijkt dat er sprake is van meerdere wigvormig ingezakte thoracale wervels.

Benoem hiervoor de meest voorkomende oorzaken.

A

Osteoporose, traumatische wervelinzakkingen, wervelmetastasen, m. Kahler.

110
Q

Welk enzym is vaak in het serum licht verhoogd na het een fractuur van een pijpbeen of na een wervelinzakking? Verklaar je antwoord.

A

Alkalisch fosfatase, verhoogde botaanmaak na fractuur.

111
Q

Geef een schatting van hoe vaak een wervelfractuur ook daadwerkelijk klinisch wordt vastgesteld.

A

1 op de 3 gevallen

112
Q

Hoe kan het eten van vlees het zuur - base evenwicht verstoren?

A

Het eten van vlees geeft een metabole zuurrest dat bij overmatige consumptie een aanval doet op het zuur-base evenwicht.

113
Q

Wat is de rol van citraat in niersteenvorming?

A

Het citraat vormt een oplosbaar complex met calcium. Hierdoor is er mindercalcium beschikbaar om slecht oplosbaar calciumoxalaat te vormen.

114
Q

Hoe kan een metabole acidose hypocitraturie veroorzaken?

A

Bij een acidose zal het bicarbonaat in het bloed dalen. Aangezien één molecuul citraat omgezet kan worden in drie moleculen bicarbonaat zal de nier, vanwege het zuur-base evenwicht veel citraat uit het glomerulaire filtraat terugresorberen. Hierdoor ontstaat hypocitraturie.

115
Q

Noem drie mechanismen waardoor metabole acidoce osteoporose en hypercalciurie kan veroorzaken.

A

1 Een acuut effect van pH op vrijmaken van mineraal bicarbonaat.

2 Een chronische effect op osteoblasten en osteoclasten waardoor het bot geherstructureerd wordt.

3 Een remmend effect van een verlaagde pH in de tubulaire vloeistof op de terugresorptie van calcium in de (distale) nefron.

116
Q

Geef definities van de begrippen ‘vergrijzing’ en ‘ontgroening’. Geef een verklaring waarom deze twee verschijnselen in de komende decennia gaan optreden.

A

Vergrijzing = toename van de proportie ouderen (65 jaar en ouder) in een populatie. Ontgroening = afname van de proportie jongeren (0-19 jaar) in een populatie.

117
Q

Geef een definitie van een ‘ouderdomsaandoening’.

A

Ouderdomsaandoening = aandoening die vooral op hogere leeftijd voorkomt

118
Q

wat is polyfarmacie

A

duidt op het gebruik van twee of meer geneesmiddelen door een patiënt.

119
Q

Kan een geneesmiddel ook een allergische reactie oproepen? Zo ja, is een dergelijke reactie dosisafhankelijk, en kan zij al optreden na een eenmalige toediening?

A

Een allergische reactie op een geneesmiddel is niet dosis-afhankelijk en treedt pas op bij herhaalde toediening.

120
Q

Soms bindt het geneesmiddel-macromolecuul-antilichaamcomplex zich aan rode bloedcellen, leukocyten of bloedplaatjes.

Geef aan wat de gevolgen hiervan zijn.

A

Gevolgen: hemolytische anemie, agranulocytose, thrombocytopenie.

121
Q

Eiwitbinding van geneesmiddelen voorkomt eveneens uitscheiding van het geneesmiddel door de nieren en afbraak in de lever.

Leg uit waarom dit zo is en beredeneer tegelijkertijd wat de gevolgen van nierinsufficiëntie en een verminderde leverfunctie (zoals optredend bij ouderen) voor de halfwaardetijd van eiwitgebonden geneesmiddelen zullen zijn.

A

Grote eiwitten worden niet of in mindere mate uitgescheiden door de nieren of afgebroken in de lever; eiwitverlies in de nier ten gevolge van nierinsufficiëntie respectievelijk verminderde eiwitaanmaak in de lever bij leverfalen verlaagt het aantal beschikbare bindingsplaatsen ® snellere uitscheiding.

122
Q

Waarom moet je met een competitie vooral rekening houden tijdens gebruik van acenocoumarol?

A

Antistollingseffect kan te ver doorschieten als vrije fractie te groot is.

123
Q

Er is in zo’n geval sprake van een farmacokinetische interactie, betreffende de verdeling van een geneesmiddel over het lichaam.

In hoeverre is de verdeling van geneesmiddelen anders bij ouderen en wat zijn hiervan de gevolgen?

A

Ouderen hebben een hoger % vetweefsel (en minder lichaamswater), zodat lipofiele stoffen een groter verdelingsvolume hebben (en langzamer worden uitgescheiden), terwijl hydrofiele stoffen een kleiner verdelingsvolume hebben (en dus een hogere plasmaconcentratie met alle gevolgen van dien).

124
Q

Noem drie andere soorten farmacokinetische interacties en geef van elk een voorbeeld.

A

Drie andere soorten farmacokinetische interacties:
1) tijdens absorptie (bijv. farmaca die de motiliteit van het maagdarmkanaal beïnvloeden)
2) tijdens metabolisme (bijv. enzyminductie)
3) tijdens uitscheiding (bijv. farmaca die de urineflow of de pH van de urine beïnvloeden).

125
Q

Wat betekent idiosyncrasie? Leg deze term uit aan de hand van de problemen die op kunnen treden tijdens het gebruik van de spierverslapper suxamethonium.

A

Idiosyncrasie is een abnormale reactie op een geneesmiddel met een genetische achtergrond. Suxamethonium bijvoorbeeld wordt door plasma cholinesterase afgebroken; echter bij 1:3000 personen gebeurt dit niet of veel minder snel, met als gevolg een langdurige spierverslapping, ook als de patiënt weer bijkomt uit de narcose

126
Q

Geef de definitie van een farmacodynamische interactie

A

Farmacodynamische interacties zijn interacties ten opzichte van het farmacologische (bij-)effect

127
Q

Benzodiazepine gebruik door oudere vrouwen is één van de bekendste oorzaken van ziekenhuisopnames.

Leg uit waarom.

A

Vanwege heupfractuur.

128
Q

Beredeneer de eventuele risico’s van hypokaliëmie ten gevolge van chloortalidon gebruik bij deze patiënt. Bedenk hierbij dat ouderen lagere plasma renine concentraties hebben.

A

Hypokaliëmie kan leiden tot hartritmestoornissen; een laag renine leidt tot minder angiotensine II vorming, en daarmee tot een verminderde aldosteron productie in de bijnier. Aangezien aldosteron voor water en natrium retentie zorgt (en kaliumverlies veroorzaakt), zal een verlaging van de aldosteronconcentratie de ernst van de hypokaliëmie iets kunnen verminderen.

129
Q

Waarom wordt thiamazol gecombineerd met levothyroxine?

A

Thiamazol fungeert als thyrostaticum (i.e., onderdrukt de hyperthyroïdie bij patiënten met de ziekte van Graves); levothyroxine wordt toegepast als adjuvans bij thyrostatica ter voorkoming van hypothyroïdie: immers tijdens thiamazol gebruik is sprake van een iatrogene hypothyroïdie, een door een geneesmiddel veroorzaakte aandoening.

130
Q

Wat zijn de contra-indicaties van thiamazol?

A

agranulocytose en zwangerschap

131
Q

Wat betekent teratogenese? Onderscheid teratogenese van mutagenese en carcinogenese

A

Teratogenese betekent het ontwikkelen van een miskraam.

mutagenese is het proces waarbij de genen can een organisme natuurlijk of kunstmati zo veranderd worden (mutatie), dat er weer een veranderd stabiel organisme ontstaat

Carcinogenese is het ontstaan en de groei van een kanker. dit wordt veroorzaakt door gendefecten in het erfelijke materiaal

132
Q

Schadelijke effecten van geneesmiddelen treden vaak op in de lever en/of de nieren (hepatotoxciteit versus nefrotoxiciteit).

Leg uit waarom dit zo is

A

Geneesmiddelen (of hun metabolieten) hopen zich op in de lever tijdens afbraak/metabolisme en/of de nieren tijdens uitscheiding.

133
Q

Welke verschillende typen bijwerkingen zijn er

A

Type A: min of meer voorspelbaar (bijvoorbeeld op grond van het farmacologische effect); type B: min of meer onvoorspelbaar.

Type B zijn min of meer onvoorspelbaar

134
Q

Wat is fase IV?

A

de fase die intreedt na introductie van het geneesmiddel op de markt, wanneer het bij miljoenen patiënten wordt toegepast. .type B bijwerkingen komen voornamelijk aan het licht bij geneesmiddelenontwikkeling