HC's week 13: Veroudering, voeding, vitamines Flashcards

1
Q

Waarom is de verdeling, afbraak en uitscheiding van geneesmiddelen leeftijdsafhankelijk?

A

Ouderen hebben over het algemeen een kleiner extracellulair vloeistofvolume, een lagere albumine concentratie, en een verminderde lever- en nierfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Door welke aspecten kunnen er veel meer mensen ouder worden tegenwoordig?

A

Betere hygiëne, behandeling, informatie en transport, maar ook bepaald door:
- Genen: bepalen ongeveer 25% van het leven, enorme interactie tussen genen en omgeving
- Milieu: bijv. woonplaats
- Toeval
- Preventie en controle chronische ziektes: o.a. betere behandeling DMT1/T2 en hypertensie
- Informatie: meer informatie over wat slecht voor ons is
- Levensstijl: activiteit en voeding spelen mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de fysieke effecten van ouder worden?

A

Rimpels op gezicht en lichaam
Grijs haar en minder (dunner) haar
Geheugen klachten
Langzamere reflexen
Slechter zien, horen, proeven en ruiken
Osteoporose en grotere diameter botten
Spiermassa afname en toename vetmassa –> sarcopenie
Herstel spiermassa na bijv. bedrust periode nauwelijks en veel meer verlies per dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe verouderen het hart en de circulatie?

A

Ong. 75% van de 75+ heeft hypertensie (vaak geïsoleerd systolisch) –> hart pompt minder efficiënt en bloedvaten worden stijver

Hart: laat klachten, want kan compenseren door contractiekracht te verhogen en hypertrofisch te worden
Bloedvaten: afname van hoeveelheid elastine (halfwaardetijd 50 jaar) –> hierdoor minder elasticiteit en flexibiliteit en meer distentie (uitrekking), aandeel collageen neemt toe –> stevigere bloedvaten (ook door atherosclerose) (hogere polsdruk), Ca2+ in wandlagen neemt toe (ong. vanaf 50 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom hebben oudere mensen vaak een hogere systolische bloeddruk en niet een veranderde diastolische bloeddruk (geïsoleerde systolische hypertensie)?

A

Met elke hartslag blijft zo’n 40% in de centrale aorta over die bij diastole terug wordt gepompt (backflow), waardoor een steady bloedflow ontstaat –> bij stijvere vaten loopt het veel sneller en zal een deel van de backflow tijdens de systolische fase zijn –> hierdoor stijging systolische bloeddruk
- Systolische BP neemt toe met de leeftijd, diastolische tot 50 jaar, daarna neemt hij af
- Hoge systolische druk zorgt voor LV hypertrofie en rupturen en te lage diastolische bloeddruk geeft risico op een myocard infarct (vascularisatie coronairen tijdens diastole)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke fysiologische dingen veranderen er bij ouder worden?

A

Hartziekten: lagere cardiac output, vaker cardiale bijwerkingen
Lever en nier ziekten: minder medicijnklaring en veranderd metabolisme
Neurologische ziekten: minder neurotransmitters en vaker neurologische defecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe veranderd de lichaamssamenstelling bij ouder worden?

A

35% toename in lichaamsvet
8% afname plasmavolume
17% afname totaal lichaamswater
40% afname extracelllulair lichaamsvocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe veranderen de nieren bij het ouder worden?

A

Krimpen bij ouder worden met zo’n 25-30% en glomeruli nemen in aantal af
–> minder efficiënte werking nieren waardoor de filtratie toeneemt met de leeftijd (GFR omlaag) en endocriene functie (via RAAS) daalt
- Afferente arteriole weerstand daalt –> toename glomerulaire capillaire hydrostatische druk –> progressie glomerulaire sclerose + kans op proteïnurie
- GFR zal laag zijn, Cystatine hoog (filtratie door nier en onafhankelijk van spiermassa)
- Renale bloedflow neemt af met 1% per jaar vanaf 50 jaar, GFR met 1 ml/min per jaar vanaf 40 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is sarcopenie en hoe helpt fysieke activiteit daarbij?

A

Spiermassa piek rond 25-30 jaar, daarna afname met 1% per jaar
–> Er is een dikkere vetrand buiten, vetinfiltratie en minder spier –> kwantitatieve en kwalitatieve afname

Fysieke activiteit kan zorgen dat dit minder snel gaat (getrainde persoon van 80 kan net zo sterk zijn als ongetrainde persoon van 20)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doen farmaceutische middelen tegen het ouder worden?

A

25% v.d. 75+ gebruikt >7 geneesmiddelen per dag die met elkaar kunnen interfereren, afhankelijk van absorptie, distributie en metabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt de absorptie van farmaceutische middelen beïnvloed door ouder worden?

A

Niet er door veranderd
- Kan wel veranderen als medicijnen interfereren
- Kan beïnvloed worden door ziekte: vertraagde maaglediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe wordt de distributie van farmaceutische middelen beïnvloed door ouder worden?

A

Minder water = minder volume voor distributie, hogere concentratie wateroplosbare medicatie
Meer vet = meer volume voor distributie, langdurige werking vetoplosbare medicatie
Lager serumeiwit (bijv. albumine) zorgt voor een toegenomen concentratie van medicijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is vergrijzing, dubbele vergrijzing en grijze druk?

A

Vergrijzing: proportie ouderen (65+) in de populatie –> zal ook sterk toenemen
Dubbele vergrijzing: proportie hoogbejaarden (80+) binnen een populatie ouderen –> groep gaat zich verdubbelen tot ong. 2 miljoen in 2050(!)
Grijze druk: verhouding aantal ouderen (65+) t.o.v. personen in ‘productieve’ leeftijdsgroep (20-64 jaar) –> vroeger (1950) 1/7, nu 1/3 en zal naar 1/2 gaan over 20 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de gevolgen van (dubbele) vergrijzing voor de gezondheidszorg?

A

Veroudering patiëntenpopulatie eerste en tweede lijn
Toename zorggebruik en kosten van gezondheidszorg
Verandering epidemiologie van ziekten en ongevalsletsels
Verandering in aandeel per specialisme; veel meer geriatrische artsen nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de oorzaken van de vergrijzing en die van dubbele vergrijzing?

A

Vergrijzing
- Ontwikkelingen in vruchtbaarheidscijfer: aantal geboorten per vrouw; hoog voor de oorlog (3,5), hoog na de oorlog (3,5) en rond 1960 anticonceptiepil waardoor het sterk daalde (1,5)
- Naoorlogse geboortegolf
- Anticonceptiepil

Dubbele vergrijzing: successen in medische wereld
- Betere prognose (chronische) ziekten (hartfalen, diabetes, kanker)
- Toenemende levensverwachting ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aan welke collectieve voorzieningen zijn meer behoefte bij vergrijzing?

A

AOW: basispensioen legale inwoners NL 65+ (2015) naar 67+ (2024)
ZVW (zorgverzekeringswet): curatieve medische zorg, basispakket (huisarts, wijkverpleging, ziekenhuiszorg, revalidatie, geneesmiddelen, ambulance, paramedische hulp, hulpmiddelen, etc.)
WLZ (wet langdurige zorg): intensieve zorg (24/7) voor chronisch zieken en ouderen, verblijf in (verzorgingstehuis)
WMO (wet maatschappelijke ondersteuning): door de gemeente; voor zelfredzaamheid en participatie (huishoudelijke hulp, scootmobiel, etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de gevolgen van vergrijzing voor de economie?

A

Zorgkosten stijgen –> zorgpremies nemen toe
Beroep op collectieve (gezondheidszorg) voorzieningen neemt toe
Minder zorgpersoneel
Daling beroepsbevolking –> daling nationaal inkomen per inwoner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de kosten van de gezondheidszorg (met name voor ouderen)?

A

Afhankelijk van hoeveel vormen van zorg je meetelt; ongeveer 100 miljard/jaar
- kosten vanaf 75/80 jaar nemen enorm toe, vooral door de wet langdurige zorg (niet meer zelfstandig wonen), maar ook medicijnkosten, ziekenhuiszorg, wijkverpleging en eerstelijnszorg, huishoudelijke hulp en woon-/vervoersvoorzieningen en geriatrische revalidatie

–> bij ouderen voornamelijk ziekten en ongevallen, top 3: dementie, CVA en accidentele val

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt de zorg gefinancierd?

A

Zorgverzekeringswet: 44%, helft uit eigen premies en helft door werkgevers
Wet langdurige zorg: 20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de gemiddelde levensverwachting bij de volgende leeftijden (uitgaande van 2020) voor mannen en vrouwen:
- Geboorte
- 65 jaar
- 80 jaar
- 90 jaar
- 99 jaar ?

A

Geboorte: mannen 80,0, vrouwen 83,3 jaar
65 jaar: mannen 18,8, vrouwen 21,3 jaar
80 jaar: mannen 8,2, vrouwen 9,7 jaar
90 jaar: mannen 3,9, vrouwen 4,6 jaar
99 jaar: mannen 2,0, vrouwen 2,4 jaar (je houdt telkens de gezondste mensen over)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor zullen de kosten in de gezondheidszorg verder stijgen?

A

(dubbele) vergrijzing
technologische vooruitgang: nieuwe dure medicijnen, nieuwe operatietechnieken (meer operaties), beeldvormende technieken en vaker stellen van zeldzame diagnoses die behandeling vereisen
slechtere leefstijlfactoren: voeding, weinig beweging en bijv. roken/alcohol
inflatie: ook de zorg wordt duurder ieder jaar
milieu en klimaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn manieren om de zorg betaalbaar te houden?

A

Minder zorg leveren (passende zorg): moet je alles doen wat kan (doelt de overheid op)
Meer zelf betalen: toename in eigen risico
Preventie: bijv. valpreventie
Doelmatigere zorg: meer gezondheidswinst met hetzelfde geld, verhouding kosten vs. baten (kijken naar QALY (= 1 jaar in volledige gezondheid) en euro per gewonnen gezond levensjaar berekenen)
Rekening houden met budget impact: aantal patiënten x kosten per patiënt (behandeling kan wel veel doelmatiger zijn, maar alsnog niet binnen het budget passen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is oud en wat zijn kenmerken van een geriatrische patiënt?

A

Geriatrische patiënt
- Oudere patiënten die door een veelvoud van stoornissen in lichamelijk/geestelijk functioneren, soms ontregelde sociale situatie, een complex ziektebeeld vertonen
- Ze hebben kwetsbaarheid en er is (een dreiging van) afnemende zelfredzaamheid
- Iedere patiënt is anders, maar ook complex: dus multidisciplinair, volledige diagnostiek volgens het geriatrische model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn kenmerken van een geriatrische patiënt?

A

Hoge prevalentie leeftijdsspecifieke aandoeningen
Snelle achteruitgang
Verminderde reconvalescentie/mogelijkheid tot herstel
Vaak atypische ziektepresentatie
Somato-psycho-sociale verwevenheid
Multipathologie/complexe pathologie
Toename complicaties
Verminderde homeostase
Veranderde farmokinetiek/dynamiek
Sensitiviteit en specificiteit van onderzoek wordt minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat maakt de geriatrische patiënt anders?

A

Vaker visuele/auditieve uitdagingen
Vaker afhankelijk van hetero-anamnese (patiënt zelf horen ook echt belangrijk)
Patiënten zien het probleem niet en de omgeving wel (echte verhaal moeilijk te achterhalen)
Door veelvoud aan problemen lastig een structuur in het verhaal te krijgen
Meer tijd nodig voor uit-/aankleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe is de ziektepresentatie van geriatrische patiënten?

A

Atypisch
Aspecifiek
Symptoomarmoede
Omgekeerde symptomen
Probleem komt zelden alleen voor
Geheugenproblematiek en verwardheid (stemmingsstoornissen) (alarmsymptoom)
Mobiliteitsstoornissen en vallen (alarmsymptoom)
Ondervoeding en gewichtsverlies (0,5 kg per jaar vanaf 70 jaar) (alarmsymptoom)
Polyfarmacie (alarmsymptoom)
Continentieproblemen (alarmsymptoom)
Onverklaarde achteruitgang in dagelijks functioneren (alarmsymptoom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe vaak komt depressie en eenzaamheid voor bij ouderen?

A

2-3% v.d. ouderen heeft ernstige depressie, 15-20% een lichte vorm
- Van de 1500 zelfmoorden door depressie is 1/3 60+

Eenzaamheid: 200.000 ouderen eenzaam, subjectief en relatief, verschillende oorzaken (verlies partner/vrienden, verminderde mobiliteit, verminderde sociale netwerken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is Frailty?

A

Staat van leeftijd gerelateerde fysiologische kwetsbaarheid resulterend in verminderde homeostatische reserve en minder mogelijkheden om weerstand te bieden aan stress
- Criteria: gewichtsverlies, uitputting, verminderde lichamelijke activiteit, verminderde loopsnelheid, verminderde handknijpkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarvoor is de VMS-bundel voor kwetsbare ouderen?

A

Kijken naar: ondervoeding, mobiliteit, delier, ADL (lichamelijk functioneren) functie

–> iedere 70+er wordt gescreend en bij 1 gebied positief dan wordt je als kwetsbaar beschouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat houdt het geriatrisch model in?

A

In de geriatrie kijken naar meerdere dingen tegelijkertijd:
- Integrale holistische benadering: patiënt in zijn geheel bekijken (niet per orgaan(stelsel)): veelomvattend geriatrisch onderzoek (anamnese en fysisch) en multidisciplinair geriatrisch team
- Rekening houden met belastbaarheid en wensen van de patiënt
- Behoud of herstel van zelfredzaamheid

–> Hoofddoel: optimaliseren van kwaliteit van leven (niet de levensduur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarom is er een speciaal specialisme voor klinische geriatrie?

A

Atypische presentatie van symptomen
Belastbaarheid patiënt
Verschijnselen herkennen die een voorbode van afnemende zelfredzaamheid kunnen zijn en direct actie ondernemen
Polyfarmacie herkennen
Risico van een acute verwardheid beoordelen en preventieve maatregelen nemen

26
Q

Wat kun je met het Comprehensive Geriatric Assesment (CGA)?

A

Kwetsbare ouderen analyseren op 4 assen: Somatisch, Psychisch, Functioneel en Sociaal (+ Toekomst (wensen/waarden patiënt)?)

Multidisciplinaire gestructureerde evaluatie voor optimalisering/kwaliteitsverbetering van geriatrisch onderzoek. Doel: identificeren acute aandoening en optimaliseren zelfredzaamheid; maximale kwaliteit van leven, patiëntwens integreren en indien mogelijk behandelen en voorkomen morbiditeit en mortaliteit
- Vooral werkt het op de zelfstandigheid (OR 1,16 (1,04-1,30 voor GEMU (afdeling) of IGCS (consultendienst)), i.p.v. mortaliteit (reductie voor <6mnd, niet op >1jr)

27
Q

Wat zijn onderwerpen die bij oudere patiënten vaak naar voren komen m.b.t. behandeling?

A

Wel/niet reanimeren: bij ouderen verlaat slechts 10/100 levend het ziekenhuis na een reanimatie, bij iedere opgenomen patiënt beleid bespreken, medische zinvolheid (–> niet zinvol; beslissing medegedeeld aan patiënt/familie, wel zinvol; patiënt de keus)
Stoppen/niet starten met behandelingen
Palliatieve sedatie
Euthanasie: leven patiënt beëindigen, regelen kost tijd, arts overtuigd van uitzichtloos lijden, botst soms met visie van de familie

27
Q

Wat zijn onderdelen van de CGA?

A

Review voorgeschiedenis
Review medicatie: wat voorgeschreven en wat echt geslikt wordt
Anamnese
Tractus anamnese
Hetero-anamnese: partner, algemeen en sociaal functioneren
Functionele anamnese: ADL/IADL, visus en communicatie, mobiliteit, voeding en continentie
Sociale anamnese/biografie: woon/leefomgeving, relaties, hulp, scholing
Algemeen LO: heel veel verschillende soorten
Oriënterend neurologisch en psychiatrisch
Functioneel onderzoek
Aanvullende meetinstrumenten: cognitieve testen, ADL/IADL, voeding, depressie, mobiliteit, caregivers burden
Lab: uitgebreid
ECG
Aanvullend onderzoek: beeldvorming op indicatie, soms neuropsychologisch onderzoek

28
Q

Wat zijn de geriatric giants?

A

Cognitieve beperking (verminderd geheugen/intellectualiteit)
Immobiliteit/Instabiliteit
Incontinentie
Iatrogeen (door behandeling/interventie)

29
Q

Wat is een delirium?

A

Acute verwardheid dat vaak een signaal is van een ziekte
- Kenmerken: ontstaat snel, fluctuaties in beloop en aandachtstoornissen
- Groot probleem!: 60-80% op IC, 15-53% na operatie
- Gevolgen: langere tijd in het ziekenhuis, meer kans op complicaties, cognitieve achteruitgang, verlies van zelfstandigheid en mortaliteit

30
Q

Hoe kun je de diagnose van een delirium stellen?

A

Aandachtstoornis: verlies van aandacht, bijna een reactie, uitermate veel reactie
In een korte tijd ontstaan: uren/dagen met fluctuaties gedurende de dag
Cognitieve stoornis: geheugenverlies, desoriëntatie, taal
–> 1 en 3 komen niet door een onderliggend neurocognitief ziektebeeld
–> oorzaak is altijd een organische oorzaak (somatisch/medicamenteus/etc.)

31
Q

Hoe is een delirium te behandelen?

A

Er bestaat geen anti-deliriumpil, maar wel:
- Zo snel mogelijk de onderliggende oorzaak behandelen
- Antipsychotica geven als de patiënt sterk geagiteerd is (Haldol): werken door blokkade dopamine2 receptoren
–> vaak gebruik van neveneffecten van andere medicamenten; bijv. voor sedatie en zie de afbeelding

–> elke dag langer een delirium leidt tot 17% mortaliteitsrisico

31
Q

Wat zijn de risicofactoren voor een delirium?

A

Ziek zijn (comorbiditeiten)!
- Leeftijd en mannelijk geslacht
- Vooraf bestaande risicofactoren: o.a. dementie, eerder delirium, gehoor-/gezichtsstoornissen, polyfarmacie, depressie, functiebeperking
- Uitlokkende factoren: infectie, operatie, trauma, medicatie, ziektes die zorgen voor inflammatie
- Kan ook komen door medicijnen: anticholinergisch, benzodiazepines, dopamine agonisten

32
Q

Hoe is een delirium te voorspellen?

A

APACHE-score invullen a.d.h.v. vitale functies
–> patiënten herkennen en oriënterende protocollen invoeren
–> in 32-67% diagnose gemist door bijv. op de spoed en de patiënt kan niet goed aangeven wat er gebeurd is

33
Q

Wat zijn intrinsieke en extrinsieke risicofactoren voor valincidenten?

A

Intrinsiek: eerdere val, medische condities, cognitieve achterstand, fysiek functioneren, kracht, balans, sensorische achteruitgang, bloeddruk problemen (BP te laag: HF omhoog, vasoconstrictie en stijging contractiliteit –> slechte baroreceptoren)
Extrinsiek: obstakels, vereisten, veranderingen in milieu, drugs, medicijnen

33
Q

Wat is het verschil tussen dementie en een delirium?

A

Dementie: chronisch ontstaan, vergeetachtigheid, traagheid van denken
–> want het is: syndroom van achteruitgang van het geheugen (verplicht symptoom) met andere cognitieve functies, met veranderingen van gedrag en persoonlijkheid
Delirium: acuut ontstaan, fluctuaties, agitatie, verwardheid, aandachtstoornis, hallucinaties,

34
Q

Wat zijn oorzaken van dementie?

A

Alzheimer: 40% (neurodegeneratief)
Vasculair: 30-40% (bijv. stroke, subduraal hematoom)
Parkinson: 15% (neurodegeneratief)
Overig: 5%: kan ook komen door maligniteiten, trauma, intoxicaties, hypoxie, metabolische ziekten, infecties

–> neurodegeneratief geeft vaker corticale problemen en vasculair of overig geeft subcorticale problemen

34
Q

Wat zijn kernsymptomen bij dementie?

A

Geheugenproblemen en:
- Afasie: taalstoornis
- Agnosie: stoornis in herkennen van objecten, geluiden en structuren in afwezigheid van sensoriële stoornissen
- Apraxie: geheel (gedeeltelijk) onvermogen om handelingen uit te voeren, zonder sprake van verlamming
- Stoornis in uitvoerende functies: stoornis in abstraheren, logische gevolgtrekking maken, organiseren, plannen maken en doelgericht handelen

–> minimaal 6 maanden aanwezig (chronisch) en leiden tot significante beperkingen in sociaal en beroepsmatig functioneren

35
Q

Hoe verloopt de diagnose van dementie?

A

Dementie? Is er echt sprake van dementie
Welke soort dementie?
- Anamnese en heteroanamnese
- Klinische presentatie patiënt: uiterlijk, houding, verzorgen, contact maken, spraak, taal, opvallend gedrag, head-turning sign (bevestiging zoeken bij familie na beantwoorden vraag)
- Neuropsychologisch onderzoek voor geheugen, taal, oriëntatie, bewustzijn, concentratie, intelligentie, waarneming, stemming, effect, impulsiviteit, ziektebesef, inzicht
- Aanvullend onderzoek: lab (Hb, Ht, ery’s, glucose, Na, Ca, leverfunctie, Kreat, TSH, vitamine B1/6/11/12 en albumine), beeldvorming, hersenvocht (niet vaak), genetica (bepaalde vormen die genetisch bepaald zijn)

36
Q

Hoe is het beloop van dementie?

A

Er afhankelijk van welke soort
- Blauwe lijn: ziekte van Alzheimer
- Rode lijn: vasculair probleem, telkens achteruitgang bij een probleem
- Groene lijn: meer Parkinson dementie

37
Q

Hoe benader je patiënten bij dementie?

A

Activities: als 2e, invloed op functioneren
Behaviour: als 3e, invloed op gedrag
Cognition: als 1e, geheugenklachten

38
Q

Wat is een valincident, hoeveel zijn er per jaar en bij welke personen gebeurt dit vaak?

A

Valincident: onbedoelde verandering van de lichaamspositie die resulteert in het neerkomen op de grond (of op een lager niveau) –> hartaanval of aanrijding behoren hier niet toe

3 miljoen valincidenten per jaar, 1 op de 3 70+ valt 1x per jaar en 50% hiervan valt meerdere malen per jaar
- Vooral bij kinderen (ongeluk), ouderen (heterogeen probleem) en sporters –> bij ouderen comorbiditeiten, polyfarmacie, frailty, cognitieve stoornissen –> bij beide revalidatie nodig

39
Q

Wat zijn de gevolgen van valincidenten?

A

10% erge ongelukken (bijv. heupfractuur (1-2%)), 3-5% andere fracturen, 5% minder erg
- licht weke-delen trauma (28%), ernstig weke-delen trauma (11%), fractuur (6%)
- 1 op 20 vereist ziekenhuis opname, 40% v.d. opnames in zorginstellingen komt door een val

1jaars mortaliteit is 20%, 1/3 heeft een slechtere functie/mobiliteit en er is kans op psychologische problemen (angst om te vallen, isolatie)

40
Q

Wat is orthostatische hypotensie?

A

Bij opstaan gaat er ong. 0,5-1 L bloed naar de extremiteiten, hierdoor minder veneuze return, minder cardiac output en minder BP
–> normaal systeem reageert direct (maximaal <10 mmHg daling in systole)

Bij orthostase zal er >20 mmHg sytolische BP daling zijn of >10 mmHg na 3 minuten staan –> hierdoor krijgt de rest van het lichaam minder bloed en kun je bijv. duizelig worden
- Bij een verschil van 40 mmHg in systole tussen zitten en staan

–> komt door cardiovasculaire oorzaken, afgenomen intravasculair volume of autonome dysfunctie (bijv. baroreceptoren)

41
Q

Wat is de definitie van ondervoeding?

A

Aandoening die wordt veroorzaakt door een verminderde inname of opname van voeding met als gevolg een veranderde lichaamssamenstelling (minder vetvrije massa) –> hierdoor afname van fysiek en mentaal functioneren en een slechtere klinische uitkomst
- Ondervoeding doet het slechter dan overvoeding
- Kwalitatieve ondervoeding: 1 voedingselement wordt niet genoeg in-/opgenomen (bijv. B12)
- Kwantitatieve ondervoeding: calorische ondervoeding

41
Q

Wat is een syncope?

A

T-LOC: transient loss of consciousness
- Veroorzaakt door tijdelijke complete globale cerebrale hypoperfusie –> brein wordt in het geheel niet goed van bloed voorzien (ligt aan hartfrequentie, slagvolume en perifere weerstand)
- Plotseling ontstaan, korte duur en compleet herstel

–> flauwvallen door epilepsie/hypoglycemie/TIA is geen syncope, flauwvallen door bijv. een hartritmestoornis wel

42
Q

Hoe verandert de energie-inname en energie-verbruik gedurende het leven?

A

Calorie-inname neemt af met de leeftijd
- Basaalmetabolisme, lean body mass en spiermassa nemen af door leeftijdsspecifieke kenmerken (minder groeihormoon en testosteron)
- Minder energieverbruik dus ook minder nodig

–> de behoefte van eiwitten, vitaminen en mineralen blijft wel gelijk (of stijgt soms zelfs)

42
Q

Hoe maak je een indeling in verschillende vormen van ondervoeding?

A

Ondervoeding bestaat uit 3 categorieën:
- Ziekte gerelateerd met inflammatie: acute ziekte of chronische ziekte (bijv. cachexie)
- Ziekte gerelateerd zonder inflammatie
- Zonder ziekte: honger gerelateerd of socio-economische/psychische factoren

43
Q

Waardoor wordt anorexia bij veroudering veroorzaakt?

A

Verminderde lichamelijke activiteit
Verminderde geur en smaak
Verhoging verzadigingshormoon (CCK, PYY, leptine, insuline), verlaging hongerhormoon (ghreline, NPY, opioiden)
Verminderde gastro-intestinale activiteit
Sociaal probleem
Ziektes, depressie en/of medicijnen
–> vaak geven mensen atypische en vage klachten aan zoals ‘ik heb gewoon minder honger/het eten staat mij tegen’

44
Q

In welke stappen verloopt de diagnose van ondervoeding?

A

Screening: is er sprake van een verhoogd risico op ondervoeding?
Diagnose: aanwezigheid van:
- Fenotypisch criteria: onbedoeld gewichtsverlies (>5% in 6 mnd of >10% in >6 mnd), lage BMI (<20 vaak al ernstig bij 70+), verminderde spiermassa
- Etiologische criteria: verminderde voedingsinname of -opname, ziektelast of inflammatie
Bepalen ernst van de ondervoeding: ernstig als >10% in 6 mnd of >20% in >6 mnd, BMI <18,5 bij 70- en <20 bij 70+, of ernstige sarcopenie

45
Q

Wat kun je met de MUST-score?

A

Malnutrition Universal Screening Tool
Kijken naar:
- Wat is het BMI van de patiënt
- Heeft de patiënt ongewenst gewichtsverlies (%) in de laatste 3-6 maanden?
- Is de patiënt acuut ziek en heeft/of verwacht je dat de patiënt niets gegeten heeft/of gaat eten gedurende > 5 dagen?

–> op elk onderdeel maximaal 2 punten te behalen (dus een totaal van 6), bij >2 punten totaal een risico op ondervoeding
- Sensitiviteit is 75%, specificiteit 94%

–> je kunt ook de SNAQ 65+ gebruiken, maar deze is maar 42% sensitief

46
Q

Met welke laboratorium bepalingen kun je kijken of er sprake is van ondervoeding?

A

Albumine-gehalte meten
- Belangrijkste eiwitmolecuul in bloedplasma (50%), voor handhaven osmotische druk en transporteiwit
- Serum [albumine] is resultante van hepatische synthese (12-15g/dag), verdeling en verlies/afbraak met t_1/2 = 18 dagen
- Met veroudering neemt serum [albumine] af onafhankelijk van ziekte, met 0,8 g/L/10 jaar
- Kan verslechteren bij nierfunctieproblemen of darmziektes dus niet alleen de ondervoeding (verstorende factoren: dehydratie/overvulling, inflammatie, toegenomen enteraal verlies)
- Wel voorspellend voor mortaliteitsrisico –> bij een laag albumine is er altijd wel iets aan de hand

47
Q

Hoe stimuleert eiwitinname de spieropbouw en hoeveel spieren zijn er?

A

Hoger aminozuur aanbod + specifieke groeihormonen + bewegen –> stimulatie spiersynthese en remming proteolyse

Daarnaast zijn er 600 spieren met 40-45% skeletspieren en 50% van de totale eiwitten zitten in spieren

48
Q

wat is sarcopenie

A

Syndroom met algehele verzakking door afname van spiermassa en spierkracht
–> zwakker, vallen, minder eten, minder bewegen –> lagere kwaliteit van leven en hogere mortaliteit
–> minder eiwit inname is geassocieerd met het verlies van spiermassa

49
Q

Wat zijn de gevolgen van ondervoeding?

A

Afname gewicht en spiermassa
Vertraagd herstel en verminderde afweer
Algehele fysieke en psychiatrische achteruitgang
Verhoogde kans op ziekenhuisopname, thuishulp, opname in verpleeg- of verzorgingshuis, vallen
Kans op sociaal isolement
Afname kwaliteit van leven
Hogere mortaliteit
–> je komt in een neerwaartse spiraal terecht

50
Q

Hoe vaak komt ondervoeding bij 65+ers voor?

A

Algemeen: 6%
Ziekenhuis: 39%
Revalidatie: 51%
Verpleeghuis: 14%

51
Q

Hoe kun je ondervoeding behandelen?

A

Samen met de diëtist: kijken naar behoefte en inname en vanuit hier een behandelplan opstellen
- Proberen met normale voeding met 2-3 maaltijden per dag en pas later nutridrankjes en etc.

52
Q

Hoeveel eiwit is gewenst bij ouderen?

A

Gezonde ouderen: 1,0-1,2 g eiwit/kg/dag
Zieke ouderen: 1,2-1,5 g eiwit/kg/dag

53
Q

Wat is het refeeding syndroom?

A

Je gaat het anabole systeem aanzetten –> concentratie insuline neemt toe en hierdoor de eiwitsynthese
Hier zijn echter ook elektrolyten (bijv. fosfaat, calcium, kalium en magnesium) voor nodig en dus zal er een verschuiving plaatsvinden van elektrolyten en sporenelementen (er kan dan een tekort ontstaan)
- Risicogroepen: anorexia nervosa, alcoholgebruik, kankerpatiënten, ouderen, chronische malnutritie, etc.

54
Q

Wat is er anders aan medicijngebruik bij ouderen t.o.v. niet-ouderen?

A

Polyfarmacie
Veranderde kinetiek (absorptie (maag-darmmotiliteit), distributie (eiwitbinding), metabolisme (enzyminductoren), eliminatie (beïnvloeden urineflow/pH)): nieuwe geneesmiddelen niet getest op oudere populatie
Veranderde farmaco-dynamiek: wat het geneesmiddel met het lichaam doet; polyfarmacie kan zorgen voor synergie/potentiëring (1+1=4), gewoon additief werken (1+1=2) of als antagonist (1+1=0)
Problemen met lezen, begrijpen, geheugen, tablet breken, etc.
Dichtheid en gevoeligheid van receptoren kan veranderd zijn in het signaaltransductiesysteem
Er zijn verminderde compensatiemechanismen

55
Q

Wat zijn de farmaco top 3 bij ouderen?

A

Cardiovasculaire middelen (bijv. hartfalen)
Psychofarmaca: antidepressiva, antipsychotica en hypnotica (slaapmiddelen, sterker effect bij ouderen)
Analgetica: pijnstillers zoals NSAID’s (groter risico op bijwerkingen)

56
Q

Hoe is de absorptie van medicijnen bij ouderen veranderd?

A

Geen grote verandering, wel:
- Slikproblemen door <slokdarmmotiliteit (grote tabletten lastig, het breken ook)
- Afhankelijk van molecuulgrootte, vetoplosbaarheid, pKa, pH, grootte darmoppervlak (wordt kleiner, maar opname duurt langer dus uiteindelijk geen grote verandering)
- First-pass effect/biologische beschikbaarheid

57
Q

Hoe is de distributie van medicijnen bij ouderen veranderd?

A

Lichaamssamenstelling is veranderd (vet>lichaamswater)
- Lipofiele stof heeft een groter verdelingsvolume (Vd)
- Plasma [albumine] is (licht) gedaald –> minder bindingsplaatsen –> vrij fractie groter (bijv. bij coumarinederivaten belangrijk)

58
Q

Hoe is het metabolisme van medicijnen bij ouderen veranderd?

A

Levervolume en -doorbloeding nemen af met de leeftijd: hepatische klaring neemt af
Vooral afname fase 1 metabolisme (cytochroom-P450 –> start stof hydrofiel maken door OH-groep), weinig verandering fase II metabolisme (grote polaire groep eraan hangen)
Ook nog invloed van genetische factoren (polymorfisme) (snelle en langzame acetyleerers) , enzyminductoren en -remmers (andere geneesmiddelen die enzymen induceren/remmen, bijv. Warfarine)

59
Q

Hoe is de eliminatie van medicijnen bij ouderen veranderd?

A

Nierfunctie en -doorbloeding verminderen met de leeftijd: renale klaring omlaag
Plasma [renine] daalt met ouder worden –> aldosteron secretie daalt –> risico op hyperkaliëmie

60
Q

Wat is de steady state concentratie (C_ss)?

A

Afhankelijk van dosis, Vd, halfwaardetijd (t_1/2) en doseringsinterval (thau): C_ss = (D * t_1/2) / (Vd * ln2 * thau)
- Verschilt bij ouderen mogelijk van de populatie waarop het geneesmiddel getest is
- Vooral controleren bij farmaca met geringe therapeutische breedte
- Bijsturing met verandering van dosis en doseringsinterval
- Bij hogere C_ss: krachtigere (bij)werking, grotere kans op interacties met andere farmaca

61
Q

Wat zijn de verschillen tussen man en vrouw m.b.t. geneesmiddelen?

A

Vrouwen: tragere maaglediging en minder zuurproductie (oestrogenen) –> nauwelijks gevolgen
Mannen: langer, zwaarder, groter bloedvolume, meer spiermassa, minder vet –> misschien andere verhouding water:vet
- Fase I (soms) sneller bij vrouwen, fase II sneller bij mannen
- Renale uitscheiding sneller bij mannen (hogere GFR)

–> wel gebruiken vrouwen veel meer medicatie (71 vs. 48 miljoen); ze worden gemiddeld 5 jaar ouder en ouderen gebruiken meer geneesmiddelen, ook anticonceptiegebruik en gewoon grotere gebruikers (vooral benzodiazepines, antidepressiva, NSAIDs, maagzweren en bètablokkers)

62
Q

Wat zijn de risico’s, incidentie, consequnties en gevolgen van vallen bij ouderen

A

risico
-> jongvolwassenen, ouderen en sporters
incidentie
3 miljoen keer per jaar -> 5,3 miljoen euro per jaar

consequenties
10% -> ernstige letsel -> vooral heup; 3-5% -> andere fracturen; 5% -> minder ernstig; 20% 1-jaars mortaliteit; 1/3 afname functie en mobiliteit; Pyschosociale problemen

gevolgen
○ Licht weke delen trauma -> 28%
○ Ernstige weke delen trauma -> 11%
○ Fractuur -> 6%
§ 1-2% heupfractuur
○ 1 op de 20 vallers vereist ziekenhuis opnames
○ 40% van opnames in zorginstelling door een val
○ 1-jaars overleving na opname ivm val is 50%

63
Q

Wat zijn jong en oud risicofactoren voor valincidenten?

A

Jong -> Meeste ongelukken gebeuren hier; Vaak geen comorbiditeiten; Vaak geen polyfarmacie; Vaak geen frail; Vaak geen cognitieve aandoeningen; Revalidatie

Oud -> Verschillende gevolgen; Comorbidteiten; Polyfarmacie; Frail; Cognitieve aandoeningen; (Uitdagende) revalidatie