zinnetjes Flashcards
De hulp
L’aide (f)
De angst
Une angoisse
Een verdriet
Un chagrin
Een vertrouwelijke mededeling, geheim
Une confidence
Een (angst)aanval
Une crise (d’angoisse)
Een depressie
Une dépression
De rouw
Le deuil
Een job, werk
Un emploi
Een evenwicht
Un équilibre
Het zelfrespect
L’estime (f) de soi
Een zwakte
Une faiblesse
Een gekte, dwaasheid
Une folie
Een kracht
Une force
Een traan
Une larme
Een obstakel, hindernis
Un obstacle
De vrede
La paix
De paniek
La panique
Een ooglid
Une paupière
Een gedachte
Une pensée
De duim
Le pouce
Een psycholoog
Un psychologue
De geestelijke gezondheid
La santé mentale
Een scheiding
Une séparation
De slaap
Le sommeil
Een behandeling
Un traitement
Beangstigend
Angoissant, angoissante
Egoïstisch
égoïste
Mentaal, geestelijk
Mental, mentale
Doof
Sourd, sourde
Blokkeren
bloquer
In vertrouwen nemen
Se confier à
Deprimeren
déprimer
Zich ontspannen
Se détendre
Lijden, afzien
souffrir
Stresseren, stress hebben
stresser
Vertrouwen hebben in
Avoir confiance en
Hard kloppen
Battre fort
(iemand) vertrouwen
Faire confiance à
Een fysieke activiteit uitoefenen
Pratiquer une activité (physique)
Zorg dragen voor
Prendre soin de
bij
Auprès de
Een verschijning, uitstraling
Une apparence
De kalmte
Le calme
Levensomstanidigheden
Des conditions de vie (f)
Een onevenwicht
Une déséquilibre
Een desillusie, ontgoocheling
Une désillusion
Een diagnose
Un diagnostic
Een eer
Un honneur
Een snik
Un sanglot
Een geestelijke aandoening, stoornis
Un trouble mental
Wanhopig
Désespéré, désespérée
Menselijk
Humain, humaine
Banaliseren
banaliser
Zich ontspannen
Se relaxer
Verpesten
gâcher
Oordelen, veroordelen, (zich) beoordelen
(se) juger
Stabiliseren
(se) stabiliser
Overwinnen
vaincre
Tijd maken voor
S’accorder du temps pout
Zijn gedachten verzetten
Se changer les idées
De controle verliezen
Perdre le contrôle
Plezier hebben met, het leuk vinden om
Prendre du plaisir à
Mag ik u iets vragen?
Je peux te demander quelque chose ?
Kan ik je spreken?
Je peux te parler?
Wil je mij helpen?
Tu veux bien m’aider?
Wat moet ik doen ?
Qu’est-ce que je dois faire ?
Wat kan ik doen ?
Qu’est-ce que je peux faire ?
Wat raad je mij aan?
Qu’est-ce que tu me conseilles ?
Wees gerust.
Rassure-toi. / Rassurez-vous.
Geen zorgen.
Pas de souci.
Geen paniek.
Pas de panique.
Je/U kunt een psycholoog spreken.
Tu peux/ Vous pouvez parler à un psychologue.
Kalmeer.
Calme-toi. / Calmez-vous.
Maak je/u niet ongerust.
Ne t’inquiète pas. / Ne vous inquiétez pas.
Je/U zou een psycholoog kunnen spreken.
Tu pourrais/ Vous pourriez parler à un psychologue.
Je/U moet een fysieke activiteit uitoefenen.
Tu dois/ Vous Devez pratiquer une activité physique.
Je/U zou een fysieke activiteit moeten uitoefenen.
Tu devrais/ Vous devriez pratiquer une activité physique.
Je/U moet geen stress hebben.
Tu ne dois pas/ Vous ne devez pas stresser.
Je/U zou geen stress moeten hebben.
Tu ne devrais pas/ Vous ne devriez pas stresser.
Ik raad je/u aan om hulp te zoeken.
Je te/ vous conseille de chercher de l’aide.
Probeer je/uw gedachten te noteren.
Essaye/ Essayez de noter tes/vos pensées.
Je/u moet vermijden om te panikeren.
Il faut éviter de paniquer.
Je/U zou moeten vermijden om te panikeren.
Il faudrait éviter de paniquer.
Je/U moet niet panikeren.
Il ne faut pas paniquer.
Het is beter om je/uw emoties te delen.
Il vaut mieux partager tes/vos émotions.
Het zou beter zijn om je/uw emoties te delen.
Il vaudrait mieux partager tes/vos émotions.
Het is beter om niet te banaliseren.
Il vaut mieux ne pas banaliser.
Het zou beter zijn om niet te banaliseren.
Il vaudrait mieux ne pas banaliser.
Het is belangrijk om iemand in vertrouwen te nemen.
Il est important de te/vous confier à quelqu’un.
Een bron, hulpmiddel
Une ressource