zinnen hoofdstuk 3 pg 3 Flashcards
ja ik doe veel aan sport.
ja, ich mache viel Sport.
nee, ik houd niet van sport
nein, ich mag Sport nicht.
ik zit op judo
Ich mache Judo.
ik doe aan fitness.
ich mache Fitness
ik vind atletiek geweldig/ saai
ich finde Leichtathletik super/ langweilig
ik zit al drie jaar op volleybal
ich spiele schon seit drei Jahren Volleyball
ik heb een keer per week training
ich habe einmal pro Woche Training
ik train soms, niet elke week.
ich trainiere manchmal, nicht jede woche.
ik heb les van twee tot half vier.
ich habe von zwei bis halb vier Training.
ik heb op maandag een wedstrijd.
ich habe am Montag einen Wettkampf.
hij duurt een (half) uur/ anderhalf uur.
er dauert eine (halbe) Stunde/ anderthalb Stunden.
in de zomer zeil ik graag.
im Sommer segle ich gern.
in de winter ski ik vaak.
Im Winter fahre ich oft Ski.