woorden hoofdstuk 1 Flashcards
1
Q
ebenfalls
A
ook
2
Q
der Einfluss
A
de invloed
3
Q
die Erholung
A
de ontspanning
4
Q
der Felsen
A
de rots
5
Q
flach
A
vlak
6
Q
hügelig
A
heuvelachtig
7
Q
die Insel
A
het eiland
8
Q
die Küste
A
de kust
9
Q
in der Nähe
A
in de buurt
10
Q
der Wald
A
het bos
11
Q
weich
A
zacht
12
Q
zwischen
A
tussen
13
Q
außerdem
A
bovendien
14
Q
bestätigen
A
bevestigen
15
Q
buchen
A
boeken
16
Q
das Fenster
A
het raam
17
Q
kaum
A
nauwelijks
18
Q
der Prospekt
A
de folder
19
Q
die Sachen
A
de spullen
20
Q
schicken
A
sturen
21
Q
vergessen
A
vergeten
22
Q
vermieten
A
verhuren
23
Q
der Vertrag
A
het contract
24
Q
vor kurzem
A
kort geleden
25
de pinpas
die EC-Karte/die EC-Karten
26
de gevonden voorwerpen
die Fundsachen
27
de hanndoek
das Handtuch/die Handtücher
28
het mobieltje
das Handy/ die Handys
29
het luchtbed
die Luftmatratze/ die Luftmatratzen
30
het paspoort
der Reisepass/ die Reisepässe
31
de reistas
Die Reisetasche/ die Reisetaschen
32
De slaapzak
Der Schlafsack/ die Schlafsäcke
33
de zonnebril
Die Sonnenbrille/ die Sonnenbrillen
34
de zonnebrandcrème
Die Sonnencreme/ die Sonnencremes
35
de parasol
Der Sonnenschirm/ die Sonnenschirme
36
het zakmes
Das Taschenmesser/ die Taschenmesser
37
die Ausnahme
de uitzondering
38
bestimmt
beslist
39
insgesamt
in totaal
40
järlich
jaarlijks
41
sich kümmern um
zorgen voor
42
laut
hardop
43
die Mauer
de muur
44
schlimm
erg
45
schützen bor
beschermen tegen
46
die Sehenswürdigkeit
de bezienswaardigheid
47
winzig
piepklein
48
ziemlich
tamelijk
49
das Alter
de leeftijd
50
das Bundesland
de deelstaat
51
durchschnittlich
gemiddeld
52
ehrgeizig
abitieus
53
erlauben
toestaan
54
ersetzen
vervangen
55
fordern
eisen
56
schade
jammer
57
der Streit
de ruzie
58
üblich
gewoon
59
die Umfrage
de enquête
60
der Vorschlag
het voorstel
61
iets uit het hoofd leren
etwas auswendig lernen
62
de opdracht begrijpen
die Aufgabe verstehen
63
een zin vertalen
einen Satz übersetzen
64
een fout maken
einen Fehler machen
65
de formule in het schrift schrijven
die Formel ins Heft schreiben
66
een vreemde taal leren
eine Fremdsprache lernen
67
huiswerk maken
Hausaufgaben machen
68
een proefwerk maken
eine Klassenarbeit machen
69
bijles krijgen
Nachhilfe bekommen
70
het rapport krijgen
das Zeugnis bekommen
71
de oefening uitleggen
die Übung erklären
72
de woorden leren
die Vokabeln lernen
