Hoofdstuk 1 Flashcards
beliebt
populair
das bundesland
de deelstaat
der familiename
de achternaam
die haupstad
de hoofdstad
immer
altijd
jedes jahr
elk jaar
jetzt
nu
schön
mooi
toll
leuk
der vorname
de voornaam
wichtig
belangrijk
zeigen
laten zien
auch
ook
dürfen
mogen
langweilig
saai
oft
vaak
ohne
zonder
manchmal
soms
der Schüler
de leerling
die Schülerin
de leerlinge
schwierig
moeilijk
weil
omdat
wenn
als
zum beispiel
bijvoorbeeld
de broer
der Bruder
het kleinkind
der Enkel
het gezin, de familie
die Familie, die Familien
de grootouders
die Großeltern
de moeder
die Mutter
de oma
die Oma
de opa
der Opa
de zus
die Schwester
De zoon
der Sohn
de stiefmoeder
die Stiefmutter
de dochter
Die Tochter
de vader
der Vater
das Alter
de leeftijd
dort
daar
fahren
gaan, rijden
das Geburtsdatum
de geboortesdatum
der Geburtsort
de geboorteplaats
häufig
vaak
man
men
die postleitzahl
de postcode
die sprache
de taal
stattfinden
plaatsvinden
vor
geleden
der Wohnort
de woonplaats
Das Abitur
het vwo-eindexamen
der Erfolg
het succes
das Fahrrad
de fiets
die Freizeit
de vrije tijd
das Klavier
de piano
nah
dichtbij
neugierig
nieuwsgierig
sich frauen auf
zich verheugen op
treffen
ontmoeten/zien
weit
ver
der Traum
de droom
der Zahnarzt
de tandarts
in januari
im Januar
januari
der Januar
februari
der Februar
maart
der März
mei
der Mai
april
der April
juni
der Juni
juli
der Juli
augustus
der August
september
der September
oktober
der Oktober
november
der November
december
der Dezember
hallo, hoe heet je?
Hallo, wie heißt du?
ik heet Xandra
Ich heiße Xandra
mijn naam is Xandra
Mein Name ist Xandra
Hoe gaat het met jou?
wie geht es dir?
het gaat (niet) goed
Es geht mir (nicht) gut.
hoe oud ben jij?
wie alt bist du?
ik ben 13 jaar
ich bin dreizehn jahre alt.
