Zijn (to be) Flashcards
1
Q
ik …
A
ben
2
Q
jij …
A
bent
3
Q
je …
A
bent
4
Q
u …
A
bent
5
Q
hij …
A
is
6
Q
he …
A
is
7
Q
zij (enkelvoud) …
A
is
8
Q
ze (enkelvoud) …
A
is
9
Q
wij …
A
zijn
10
Q
we …
A
zijn
11
Q
jullie …
A
zijn
12
Q
zij (meervoud) …
A
zijn
13
Q
ze (meervoud) …
A
zijn
14
Q
ik … [verleden tijd]
A
was
15
Q
jij … [verleden tijd]
A
was