Doen (to do) Flashcards
1
Q
doen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
ik …
A
ik doe
2
Q
doen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
jij …
A
jij doet
3
Q
doen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
je …
A
je doet
4
Q
doen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
hij …
A
hij doet
5
Q
doen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
wij …
A
wij doen
6
Q
doen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
jullie …
A
jullie doen
7
Q
doen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
zij …
A
zij doen
8
Q
doen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
zij … (enkelvoud)
A
zij doet
9
Q
doen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
ze … (enkelvoud)
A
ze doet