Hebben (to have) Flashcards

1
Q

hebben (Onvoltooid tegenwoordige tijd)

ik …

A

ik heb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hebben (Onvoltooid tegenwoordige tijd)

jij …

A

jij hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hebben (Onvoltooid tegenwoordige tijd)

hij …

A

hij heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hebben (Onvoltooid tegenwoordige tijd)

wij …

A

wij hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hebben (Onvoltooid tegenwoordige tijd)

jullie …

A

jullie hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hebben (Onvoltooid tegenwoordige tijd)

zij …

A

zij hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hebben (Onvoltooid tegenwoordige tijd)

zij … (enkelvoud)

A

zij heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hebben (Onvoltooid tegenwoordige tijd)

je …

A

je hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hebben (Onvoltooid tegenwoordige tijd)

he …

A

he hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hebben (Onvoltooid tegenwoordige tijd)

ze …

A

ze hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hebben (Onvoltooid tegenwoordige tijd)

ze … (enkelvoud)

A

ze heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly