Willen (to want) Flashcards

1
Q

willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)

ik …

A

ik wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)

jij …

A

jij wilt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)

je …

A

je wilt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)

hij …

A

hij wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)

wij …

A

wij willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)

jullie …

A

jullie willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)

zij …

A

zij willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)

zij … (enkelvoud)

A

zij wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)

ze … (enkelvoud)

A

ze wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly