Willen (to want) Flashcards
1
Q
willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
ik …
A
ik wil
2
Q
willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
jij …
A
jij wilt
3
Q
willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
je …
A
je wilt
4
Q
willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
hij …
A
hij wil
5
Q
willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
wij …
A
wij willen
6
Q
willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
jullie …
A
jullie willen
7
Q
willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
zij …
A
zij willen
8
Q
willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
zij … (enkelvoud)
A
zij wil
9
Q
willen (onvoltooid tegenwoordige tijd)
ze … (enkelvoud)
A
ze wil