Gaan (to go) Flashcards
1
Q
Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)
ik …
A
ik ga
2
Q
Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)
jij …
A
jij gaat
3
Q
Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)
je …
A
je gaat
4
Q
Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)
hij …
A
hij gaat
5
Q
Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)
wij …
A
wij gaan
6
Q
Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)
jullie …
A
jullie gaan
7
Q
Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)
zij …
A
zij gaan
8
Q
Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)
zij … (enkelvoud)
A
zij gaat
9
Q
Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)
ze … (enkelvoud)
A
ze gaat