Gaan (to go) Flashcards

1
Q

Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)

ik …

A

ik ga

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)

jij …

A

jij gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)

je …

A

je gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)

hij …

A

hij gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)

wij …

A

wij gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)

jullie …

A

jullie gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)

zij …

A

zij gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)

zij … (enkelvoud)

A

zij gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gaan (onvoltooid tegenwoordige tijd)

ze … (enkelvoud)

A

ze gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly