Ziektelast vanuit patiëntenperspectief Flashcards

1
Q

Wat zijn de overeenkomsten van Astma en COPD?

A
  • astma patiënten kunnen zichzelf overschatten en kan overgaan naar COPD (ACOS)
  • symptomen: hoesten, piepende ademhaling, slijmproductie en kortademig
  • expiratoir probleem, meten met FEV1
  • beiden chronisch
  • emoties: angst, vermijding, ontkenning, depressiviteit, machteloosheid, frustrtatie, controleverlies etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de belangrijkste interventie COPD? en welke vragen stellen?

A

Stoppen met roken
- Hoe graag wil je het (0-10)?” “Denk je dat je het kan (0-10)?”
als denkt niet kan –> MI –> gedragsverandering!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de belangrijkste weerstandpunten om palliatie te bespreken met COPD patient?

A

 Tijd tekort
 ‘Er is nog meer te behandelen dan nu al over einde praten’ vanuit arts-perspectief
 Angst dat praten over levenseinde hoop wegneemt bij patiënt
 Patiënt is er nog niet klaar voor
 Patiënt is nog niet ziek genoeg
 Patiënt weet niet welke zorg hij/zij wenst
 Voorkeuren patiënt veranderen gedurende de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar is ACP voor?

A

doelen en voorkeuren voor toekomstige behandeling en zorg vast te stellen, deze te
bespreken met familie en zorgverleners, vast te leggen en aan te passen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke aspecten moeten worden beoordeeld bij ACP? en wanneer beginnen?

A

 Onzekere prognose
 Behandelmogelijkheden
 Praten over doodgaan
 Informatie titreren naar behoeften

Kan al uitleg geven bij stellen van diagnose - uitleg diagnose, verwachtte beloop en behandelmogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is dyspneu?

A

Benauwdheid - onaangename gewaarwording van de ademhaling
- iets wat patient zegt, niet iets wat dokter ziet
(misschien meer probleem brein dan longen)
- moeilijk maar niet onmogelijk te verlichten

Gevolg: proberen te vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zien we bij dyspneu?

A
  • Pursed lip breathing
  • cachexie (ernstige vermagering)
  • opgetrokken schouders
  • GEEN cyanose - bij CO vergiftiging juist roze kleur
  • ademfrequentie is hoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe dypnoe meten?

A

functioneel –> in hoeverre beperkend
perceptie sensorische ervaring (VAS)
affectieve gevolgen
impact symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de psychologische impact van COPD?

A
  • bang om te stikken - maar merk dat zelf nooit want O2 laag en CO2 omhoog - suf en bewustzijnsverlies voordat stikt
  • angst om aan zuurstof te moeten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de soorten dyspneu?

A
  • normale kortademigheid met voldoende reserve
  • voorspelbaar wanneer het gebeurt en uitlokniveau
  • onvoorspelbaar in relatie met triggerniveau
  • niet voorspelbaar en niet getriggerd
  • chronische dyspneu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn mogelijk vragen over dyspnoe?

A
  • Komt de kortademigheid onverwachts?
  • Hoelang duurt een aanval meestal?
  • Wat helpt u dan?
  • Wat doet het met u als u kortademig bent?
  • Zijn er bepaalde dingen die u niet durft te doen uit angst om kortademig te
    worden?
  • Veel mensen bij COPD zijn bang om te stikken. Is dat bij u ook zo?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dingen om patient te vertellen rondom dyspnoe

A
  • Bespreekbaar maken van kortademigheid is belangrijk
  • Niet schadelijk en je stikt niet (er gaat altijd lucht naar binnen)
  • Niet weghalen, wel verminderde impact
  • Emoties spelen een grote rol
  • Als je COPD slechter wordt, word je suf (CO2 stijging)
  • Benauwdheidsaanval is vaak binnen 20 min voorbij → dan heeft morfine geen zin want werking na half uur.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn niet-medicamenteuze behandelingen voor dyspnoe?

A
  • ademhadlingsoefeningen - effectief
  • mind-body interventies - niet effectief, maar belangrijk in praktijk
  • hulpmiddelen met lopen: rollator
  • ventilator in gezicht - effectief
  • BSS
  • zuurstof: niet effectief want uitademingsprobleem
  • NIV: effectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn medicamenteuze behandelingen voor dyspnoe?

A
  • Opidoiden: effectief
  • Benzodiapines: geen effect
  • Antidepressiva: geen effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar ligt locus van controle bij astma vs COPD?

A

astma: intern
COPD: extern - ander moet probleem op lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het beloop van COPD?

A

begint met dyspneu, inspanningsbeperkingen, exacerbaties, ziekenhuisopnames, respiratoir falen,
systemische effecten, pulmonaire hypertensie, uiteindelijk overlijden

17
Q

Welke soorten verhalen kunnen patienten vertellen, die invloed hebben op behandeling?

A

Herstelverhaal
Chaosverhaal
Zoektochtverhaal

18
Q

Wat is de matrix met mate van controle vs controle patient?

A

Paternalisme (Hoog, Laag)
Besluitvorming (Laag, laag)
Consumentisme (Laag, Hoog)
Gedeelde besluitvorming (Hoog, Hoog)

19
Q

Welke 3 vragen moet patient stellen asl samen met arts wilt beslissen?

A

‘Wat zijn mijn mogelijkheden?’
‘Wat zijn de voor- en nadelen van die mogelijkheden?’
‘Wat betekent dat in mijn situatie?’

20
Q

Hoe SDM verhogen?

A
  • Gesprekstechnieken, kennismaken, vertrouwen:
    o OEN = Open, Eerlijk en Nieuwsgierig
    o OMA = Opvatting, Mening en Advies
    o ANNA = Altijd Navragen, Niet Aannemen
    o LSD = Luisteren, Doorvragen en Samenvatting
    o NIVEA = Niet Invullen Voor Een Ander
  • verdiepingen gesprek
  • (her)kennen van lage gezondheidsvaardigheden
  • tijd en ruimte
  • timing
21
Q

Hoe SDM en tt gerelateerd

A

SDM niet significant beter dan CAU, maar zorgt wel voor betere tt na 1e jaar

22
Q

Hoe ondervragen of patient en arts over hetzelfde probleem hebben (op een lijn zitten)?

A
  • patient samenvatting laten geven
  • gesprek opnemen
  • arst spreek 3 belangrijkste dingen in op einde van gesprek
23
Q

Waarom zelfmanagement bij astma en COPD?

A

gezondheid gaat om veerkracht ipv ziekte - ZM draagt bij aan een geïnformeerde en
geactiveerde patiënt

ook: om zorgvraag aan te kunnen (want aantal chronische ziekten neemt toe)

24
Q

Wat is zelfmanagement?

A

De mogelijkheid van het individu om de symptomen, behandeling,
fysieke en psychosociale consequenties en de veranderingen in leefstijl die inherent zijn aan het leven met een chronische aandoening, te managen. = persoonsgerichte zorg

25
Q

Wat zijn de doelen van ZM?

A
  • optimaliseren en behouden fysieke gezondheid
  • klachten reduceren en functionele beperkingen, > emotioneel en sociaal welzijn en QoL
  • bewerkstellige effectieve relaties met zorgverleners, fam en vrienden
26
Q

Wat zijn de 3 As van acceptatie bij chronische ziekten?

A
  1. Afweer: niet accepteren beperkingen, doorgaan ondanks dat het veel energie kost.
  2. Afscheid: beperkingen onder ogen zien, beseffen dat dingen niet meer gaan en durven voelen wat dat doet.
  3. Aanpassing: uitproberen wat wel kan. Aandacht voor verdriet en pijn afwisselen met positiviteit. Kijken naar wat
    nog wel kan.
27
Q

Hoe kan je de mate van activering voor zelfmanagement bepalen?

A

Patient Activity Monitoring (PAM score)

28
Q

Wat zijn de niveaus van activering bij PAM?

A
  1. minst geactiveerd
  2. kennis en vertrouwen om in actie te komen
  3. actie ondernemen
  4. op koers blijven onder stress - gezondheidsgedragingen zijn eigen gemaakt, maar mogelijk nog niet in staat dit in stressvolle situaties te vertonen
29
Q

Wat is de triade van Poiesz?

A

Heeft iemand de gelegenheid (tijd), capaciteit (fysiek en mentaal) en motivatie (wil) om te veranderen?

30
Q

Wat is het model van Elwyn?

A

over SDM, waar moeten we naar toe?
- Assessment: patient eens?
- Activation and option talk
- Choice talk
- Decision talk
- Supportive talk

31
Q

Welke 5 kernbegrippen leiden bij COPD tot het bepalen van de ziektelast?

A

Klachten
beperkingen
QoL
adaptatie
ernst van fysiologische stoornis

32
Q

Waar wordt het begrip adaptatie in de visie van de zorgstandaard astma door vervangen?

A

adaptatie –> persoonlijke factoren

33
Q

Waarom gebruikt Effing liever de term selfmanagement training dan selfmanagement education?

A

educatie beperkt tot kennis overdragen, wat meestal niet zal leiden tot gedragsverandering. ZM gaat om leren leren hoe dingen anders kan doen - training past beter (vaardigheden ontwikkelen)

34
Q

Welke 5 componenten moeten betrokken zijn bij een zelfmanagementprogramma?

A
  • advies en ondersteuning stoppen met roken
  • zelfherkenning en behandeling van exacerbaties
  • lichaamsbeweging
  • voedingsadvies
  • dyspneu management
35
Q

Wat zijn de belangrijke determinanten die actief zelfmanagement in de weg staan bij COPD?

A

angst
negatievere ziektebeleving
hoger BMI
ouder
higere ziekte ernst
minder comorbiditeiten

–> lagere activering van ZM

36
Q

Wat wordt er bedoeld met de integrale benadering?

A

alle activiteiten die het doel hebben alle processen in een instelling die invloed hebben op de kwaliteit van de zorg, zo te sturen en te borgen dat de zorg de kwaliteit heeft die men met elkaar
nastreeft.
focus = gezondheidsbevordering

37
Q

Wat wordt bedoeld met de uitputtingsslag?

A

een gevecht waarin men de vijand tracht uit te putten of zelf uitgeput raken.
–> wanneer patient lichamelijke klachten negeren (komt meestal doordat ziekte en gevolgen ervan niet kan accepteren)

38
Q

Wat is het kenmerk van interdisciplinaire analyse?

A

Diverse disciplines (fysiotherapeut, psycholoog, arts, ergotherapeut etc.) beperken zich niet tot één aspecten, maar ze
kijken elk vanuit hun eigen expertise naar de integrale gezondheidstoestand.