Zeit Flashcards

1
Q

Der Zeitgeist

A

de tijdsgeest: de kenmerkende manier van denken en handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zeitweise

A

tijdelijk/zo nu en dan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Der Zeitdruck

A

Tijdsdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Der Zeitpunkt

A

tijdstip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zeitraubend

A

Tijdrovend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

unheimlich

A

akelig/onheilspellend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Die Gegenwart

A

tegenwoordig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zeitaufwendig

A

tijdrovend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Der Zeitraum

A

tijdsbestek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zeitgleich

A

gelijktijdig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zeitsparend

A

tijdsbesparend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zeitlos

A

tijdloos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vermeiden, vermieden, die Vermeidung

A

vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

die Lebensspanne

A

levensduur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

das Zeitalter

A

tijdperk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zeitig

A

vroegtijdig

17
Q

zeitnah

A

actueel/van deze tijd

18
Q

die Entschleunigung

A

de vertraging

19
Q

andernfalls

A

anders/in het andere geval

20
Q

Die Zeit vergeht wie im Flug

A

De tijd vergaat snel, omdat je iets positiefs hebt meegemaakt.

21
Q

Zeit ist Geld

A

Tijd is geld

22
Q

Das ist reine Zeitverschwendung

A

tijdsverspilling

23
Q

Mir läuft die Zeit davon

A

je hebt te weinig tijd voor de dingen die moet doen.