Woordenschat 'Gib Contra' Flashcards
1
Q
Die Attacke (-n)
A
De aanval
2
Q
ausgrenzen
A
uitsluiten
3
Q
Der Auswege (-e)
A
de uitweg, redding
4
Q
Die Defensive
A
de verdediging
5
Q
gemein
A
gemeen
6
Q
gleichgültig
A
onverschillig
7
Q
kontern
A
scherp antwoord: iemand in een debat de mond snoeren.
8
Q
Die Provokation (-en)
A
Een reactie opwekken/uitlokken
9
Q
Der Spott
A
bespotting
10
Q
die Überlegenheit
A
superioriteit
11
Q
unterschätzen
A
onderschatten
12
Q
unverschämt
A
schaamteloos
13
Q
verwirren
A
verwarren
14
Q
sich wehren gegen
A
zich tegen af zetten
15
Q
zustimmen
A
toestemmen