Zaken voor examen Flashcards
Gedragsysteem
Samenhangende onderdelen van gedrag
Gedragselement
Aparte eenheden van gedrag
Gedragsketen
Vaste volgorde van gedrag
Ethogram
Een lijst met objectieve en nauwkeurige beschrijvingen van gedragselementen
Protocol
Tabel met frequentie gedragselementen uit ethogram
Sleutelprikkel
Essentiële prikkel, waarop altijd hetzelfde gedrag volgt
Supernormale prikkel
Versterkte sleutelprikkel
Ambivalent gedrag
Conflictgedrag waarbij twee tegengestelde gedragselementen elkaar afwisselen
Omgericht gedrag
Conflictgedrag waarbij de agressie van het ene gedragssysteem zich richt op iets heel anders
Overspronggedrag
Conflictgedrag dat overgaat in heel ander gedrag, dat niet bij de situatie past
Klassieke conditionereing
Leren waarbij dieren een verband leggen tussen twee verschillende prikkels
Operante conditionering
Aan- of afleren van gedrag doordat een dier/ment een beloning of straf krijgt voor zijn handelingen
Emergente eigenschap
Een nieuwe eigenschap op een hoger organisatieniveau die ontstaat door interactie van delen op een lager organisatieniveau. De onderdelen apart hebben de eigenschap niet.
Flagellen
Lange eiwitdraden die sommige bacteriën hebben om zich meer voort te bewegen
Kwantitatief
Het gaat om aantallen, kwestie van wegen of meten
Kwalitatief
Je onderzoekt iets zonder te wegen of meten.
Betrouwbaarheid
Zijn de resultaten hetzelfde als het nog een keer wordt uitgevoerd
Validiteit
Wordt er gemeten wat er gemeten moet worden
Zygote
Bevruchte eicel
Embryo
Na drie dagen heeft de zygote 16 cellen, dan is het een embryo
Foetus
Na 8 weken heeft het embryo alle organen en heet het een foetus
IVF
Eicel wordt in petrischaaltje met zaadcellen gedaan, na bevruchting teruggeplaatst in baarmoeder
ICSI
Zaadcel wordt geïnjecteerd in eicel, hierna gelijk aan IVF
NIPT
Foetaal DNA in bloed vd moeder onderzoeken