Biologie hoofdstuk 17 Flashcards
DNA
Een dubbelstrengs, spiraalvormig molecuul. Het bevat de genetische informatie voor het maken van eiwitten. Die eiwitten spelen een rol bij het tot stand komen van erfelijke eigenschapen.
Nucleotide
Bouwsteen van DNA en RNA, bestaat uit een fosfaatgroep, een suikermolecuul en een stikstofbase.
Stikstofbasen
Onderdeel van een nucleotide; in DNA komen vier verschillende stikstofbasen voor: adenine (A), cytosine (C), guanine (G) en thymine (T); RNA bevat uracil (U) in plaats van thymine.
Complementair
De volgorde in de ene DNA-streng (de leidende streng) bepaalt die in de andere (de volgende streng) en andersom.
Basenparen
Vaste combinaties van twee
basen (A—T en C-G) die beide DNA-strengen bij elkaar houden via waterstofbruggen
Nucleosoom
het geheel van acht histonen met het daarom gewikkelde DNA, bijeengehouden door het histon.
Histon
Eiwit in de chromatinedraad dat DNA verstevigt en beschermt
5’
het einde van de DNA-streng aan de kant met de vrije fosfaat-groep.
3’
Het einde van de DNA-streng aan de kant met de vrije OH-groep.
Genoom
Het totale DNA van een persoon.
Protease
Een eiwitverterend enzym.
Chromatinedraad
Een draad van aan elkaar gekoppelde nucleosomen; opgebouwd uit DNA en histonen.
Coderend DNA
Deel van het DNA dat codeert voor eiwitten.
mtDNA
(mitochondriaal DNA) Cirkelvormig DNA in mitochondriën. Van de 37 genen coderen 13 voor eiwitten betrokken bij de aerobe dissimilatie, de rest codeert voor rRNA en tRNA. Een mitochondrium bevat 5-10 moleculen mtDNA. Het mtDNA erft over van moeder op kind via de mitochondriën in de eicel.
Gen
Deel van het DNA met de informatie voor de productie van een of meerdere eiwitten.
Sequentie
De volgorde van de stikstofbasen in het DNA.
Niet-coderend DNA
Grootste deel van het DNA, codeert niet voor eiwitten.
Repetitief DNA
Deel van het DNA dat bestaat uit een aantal herhalingen (repeats) van een serie nucleotiden.
STR
(Short tandem repeat) een type repetitief DNA met een aantal korte repeats van twee tot tien nucleotiden lang.
DNA-profiel
Een unieke set STR’s in het DNA van een individu, bestaande uit (meestal) dertien verschillende loci.
DNA-replicatie
Verdubbeling vanhet DNA.
DNA-duplicatie
Een mutatie waarbij een deel van het chromosoom verdubbeld is.
Helicase
Enzym dat beide DNA-strengen van een chromosoom van elkaar losknipt door de H-bruggen te verbreken.
Primase
Enzym (een RNA-polymerase) dat bij de DNA-replicatie een primer van ongeveer twintig ribonucleotiden, met een complementaire code, vastmaakt aan de DNA-streng,
daarna de DNA-replicatie start.
Volgende streng
De DNA-streng die bij de replicatie van het DNA groeit in Okazaki-fragmenten (achterwaarts ten opzichte van de leidende streng, naar het startpunt van replicatie toe).
Replicatievork
Plaatsen waar de DNA-strengen aan weerszijden van hetreplicatiestartpunt uiteengaan door de werking van helicase.
Primer
Een kort stukje enkelstrengs RNA dat aan het begin van de DNA-replicatie via basenparing gebonden is.
Okazaki-fragmenten
Een kort DNA-fragment (van de volgende streng) met een RNA-primer. Groeit tijdens de replicatie vanaf de RNA-primer achterwaarts in de richting van het startpunt van de replicatie. Een speciaal type DNA-polymerase vervangt de RNA-nucleotiden van primer van het vorige fragment door DNA-nucleotiden. Het enzym ligase plakt het Okazaki-fragment vast aan het al gevormde deel van de volgende streng.
5’-3’
DNA-polymerase vormt in 5’-3’ richting.
DNA polymerase
Enzym dat een nieuwe streng DNA vormt door complementaire DNA-nucleotiden aan elkaar en aan de originele streng te koppelen. De nieuwe streng groeit in de 5’—>3’ richting. Een tweede type DNA-polymerase vervangt de RNA-nucleotiden van de RNA-primer door DNA-nucleotiden.
Ribonucleotiden
(RNA-nucleotide). Een nucleotide met ribose in plaats van deoxyribose en naast C, G en A U(racil)in plaats van T(hymine).
Leidende streng
De DNA-streng die bij de replicatie van het DNA continu van het startpunt van replicatie af groeit in de 5’-3’ richting.
Achterwaarts kopiëren
De volgende streng groeit bij de replicatie van het DNA in Okazaki-fragmenten naar het startpunt van de replicatie toe.
Ligase
Enzym dat bij de DNA-replicatie een Okazaki-fragment plakt aan de rest van de nieuwe keten.
Semi-conservatieve replicatie
Na de replicatie bestaan beide DNA-molecuIen uit een originele en een nieuw gevormde streng.
PCR-methode
(polymerase-chain-reaction) Methode om in een apparaat in stappen minimale hoeveelheden DNA kunstmatig snel te vermenigvuldigen.
Deoxyribosenucleotiden
(DNA-nucleotide) nucleotide met deoxyribose als suiker, een fosfaatgroep en een van de basen A, C, T of G.
Target DNA
Het deel van het DNA dat een onderzoeker wil vermeerderen.
Gelelektroforese
Techniek waarmee onderzoekers met behulp van een ladingsverschil DNA-fragmenten scheiden op basis van hun grootte.
mRNA
(messenger- oftewel boodschapper-RNA) Nucleïnezuur dat de informatie over de samenstelling van een eiwit van DNA in de celkern overbrengt naar de ribosomen in het grondplasma.
tRNA
rRNA
(transport-RNA) Een RNA-molecuul met een klaverbladstructuur waaraan een aminozuur kan koppelen; transporteert het aminozuur naar een ribosoom. Speelt door zijn anticodon een rol bij de vertaling van de mRNA—code
naar een aminozuurvolgorde.
Transcriptie
Het overschrijven van een gedeelte van de matrijsstreng van DNA naar RNA.
RNA-polymerase
Enzym dat koppelt aan de matrijsstreng van een DNA-molecuul, deze afleest in de 3’->5’ richting, waarbij het RNA-nucleotiden aan elkaar koppelt in de 5’->3‘ richting.
Promotor
De plaats waar het RNA-polymerase vasthecht.
TATA-box
De volgorde 3’-TATAAA-5’ op de matrijsstreng aan het begin van de
promotor bij eukaryoten, koppelplaats van het RNA-polymerase en startpunt van de transcriptie.
Transcriptiefactor
Eiwit dat bij eukaryoten de transcriptie controleert.
Matrijsstreng/template
(template) Streng tegenover de coderende streng. Het RNA-polymerase leest deze streng af bij de transcriptie en ‘kopieert’ hierdoor de sequentie van de coderende streng.
Coderende streng
De DNA-streng tegenover de matrijsstreng; heeft dezelfde code als het mRNA (met U in het mRNA in plaats van de T in de coderende streng).
Introns
Deel van het pre-mRNA bij eukaryoten dat niet codeert voor een eiwit.
Exons
Deel van het pre-mRNA bij eukaryoten dat codeert voor een (deel van een) eiwit; vormt met een aantal andere exonen het definitieve mRNA.
UTR
(UnTranslated Region) niet-coderend gedeelte van het mRNA vóór het startcodon en na het stopcodon.
Pre-mRNA
Het RNA-molecuul zoals RNA-polymerase het maakt. Het ondergaat daarna nog verschillende bewerkingen: toevoegen van een staart aan het 3‘-einde (poly-adenylering) en een ‘cap’ aan het 5’-einde en splicing dat de introns verwijdert.
5’capping
Een guanine nucleotide dat tijdens de transcriptie aan het 5’ einde wordt verbonden door enzymen. deze cap maakt het mRNA stabieler en speelt onder andere een rol in het vervoer van het mRNA vanuit de celkern naar het grondplasma en het starten van de translatie.
Mature RNA
mRNA waarbij de introns er al uit zijn gehaald en alleen de exons nog over zijn.
Splicing
Proces dat bij eukaryoten introns uit het pre-mRNA verwijdert.
Translatie
Het aflezen en vertalen van een mRNA naar een aminozuurvolgorde.
Codon
Drie opeenvolgende basen (triplet) in het mRNA die samen coderen voor een aminozuur.
Anticodon
Triplet op het tRNA-molecuul, complementair aan een codon van het mRNA.
Aminozuur
Bouwstenen van een eiwit
Polypeptideketen
Keten van aminozuren die door een ribosoom op basis van de codons van het mRNA aan elkaar wordt geregen.
Primaire structuur
De volgorde van de aminozuren in een polypeptideketen
Startcodon
AUG de startplaats van het coderende deel in het mRNA. Is steeds hetzelfde omdat elk gen in het DNA begint met TAC.
Stopcodon
Een codon in het mRNA, dat het einde van de translatie aangeeft (UAA, UAG of AGA).
Wiebelbase
Derde base van een codon aan de 3’-kant. Door variatie van deze base kan eenzelfde tRNA-molecuul koppelen aan meerdere codons waarvan de eerste twee basen gelijk
zijn.
Ribosoom 80S (subunit 40S, 60S)
Ribosomen die in eukaryoten voorkomen
Ribozym
Een RNA-molecuul dat een katalytische rol speelt in een biochemische reactie.
Polyribosomen
Bestaan uit meerdere ribosomen die tegelijk aan één mRNA-molecuul gebonden zijn en zo betrokken zijn bij de eiwitsynthese.
Klaverstructuur
De tructuur van tRNA
DNA sequensen (Sanger methode)
DNA sequensen dmv enkelstrengs DNA en gelelektroforese.
High Throughput Sequencing
Veel delen DNA tegelijkertijd sequencen.
ddNTP
(dideoxyribonucleotide, de N staat voor A, C, T, G) Nucleotide die aan het 3’ C-atoom een H-groep heeft in plaats van een OH-groep, waardoor na inbouw van zo‘n nucleotide de keten niet verder kan groeien.
Mutatie
Een verandering in het DNA.
Puntmutatie
Een verandering in het DNA van slechts een of enkele nucleotiden.
Deletie
Een verandering in het DNA waarbij een of meer basenparen ontbreken. De term geldt ook voor een chromosoom, waarbij door chromosoombreuk een deel ontbreekt.
Insertie
Een verandering in het DNA waarbij een of meerdere nucleotiden ingevoegd zijn.
Chromosoommutatie
Een mutatie van een heel chromosoom of een deel daarvan.
Inversie
Een mutatie waarbij een deel van het chromosoom omgekeerd is.
Duplicatie
Een mutatie waarbij een deel van het chromosoom verdubbeld is.
Translocatie
Een mutatie waarbij een deel van een chromosoom vastzit aan een ander chromosoom.
Genoommutatie
Een verandering in het aantal chromosomen.
Mutageen
Mutaties bevorderend.
Carcinogeen
Kankerverwekkend.
Leesraamverschuiving (frameshift)
Door een deletie of een insertie verschuiven de tripletcode in het DNA en het bijbehorende mRNA, waardoor de vertaling van de codons niet meer op de juiste manier verloopt.
Tumorsuppressorgen
Gen dat codeert voor een eiwit dat de celdeling remt of apoptose stimuleert.
Proto-oncogen
Gen dat codeert voor eiwitten die de celdeling stimuleren. Kan door een mutatie veranderen in een oncogen, wat leidt tot tumorvorming.
Oncogen
Gemuteerd gen dat potentieel kanker veroorzaakt.
Restrictie-enzymen
Enzym, afkomstig van bacteriën, dat beide DNA-strengen op een specifieke manier en plaats knipt. Onderzoekers gebruiken restrictie-enzymen bij genetische modifactie en gentherapie.
Plasmide
Cirkelvormig DNA dat voorkomt in sommige eencellige organismen.