Biologie H16 Afweer Flashcards
Dekweefsel
Laag weefsel van nauw aaneengesloten cellen, die het inwendige milieu beschermt.
Mechanische afweer (bij mens en dier)
Een fysieke barrière tegen ziekteverwekkers en gevaarlijke stoffen.
Opperhuid
Dekweefsel van de huid.
Lederhuid
Laag bindweefsel onder de opperhuid; bevat veel zintuigjes en elastische vezels.
Slijmvlies
Dekweefsel met slijmbekercellen aan de binnenzijde van organen zoals longen en de darmen.
Mechanische afweer (bij planten)
Een vorm van afweer tegen herbivoren zoals stekels en doornen.
Chemische afweer
Een vorm van afweer waarmee planten zich beschermen tegen herbivoren, via voor deze dieren schadelijke stoffen.
Cirkelvormig chromosoom
Cirkelvormig DNA-molecuul van een bacterie; ligt los in het grondplasma.
Plasmide
Kleine cirkelvormige DNA-moleculen, in het grondplasma van een bacterie, naast het cirkelvormige chromosoom.
Prokaryoot
Organisme zonder celkern en de meeste andere organellen in zijn cellen.
Microbioom
Alle bacteriën in en op je lichaam.
Eukaryoot
Organisme met een celkern en verschillende organellen in zijn cellen.
Virus
Een ziekmakend deeltje dat bestaat uit DNA of RNA, omgeven door een eiwitkapsel (capside).
Niet-specifieke afweer (algemene afweer)
Opruimsysteem van bepaalde typen witte bloedcellen en bloedeiwitten, dat lichaamsvreemde deeltjes onschadelijk maakt.
Antigenen
Molecuul dat het afweersysteem kan activeren.
Cytokine
Signaalstof in je lichaam
MHC-I moleculen
Eiwitmolecuul in lichaamscellen die niet tot het afweersysteem behoren en die antigenen bevestigen aan het celmembraan.
Cytokinen
Signaalstof in je lichaam.
Verworven afweer/specifieke afweer
Afweer die zich richt op de bestrijding van één specifiek type ziekteverwekker.
Dendritische cellen
Witte bloedcel van de specifieke afweer, neemt met zijn uitlopers bacteriën op en breekt ze af.
Macrofagen
Type witte bloedcel dat alles door fagocytose opruimt wat niet in het lichaam thuishoort.
MHC-II-moleculen
Eiwitmolecuul dat een antigeen van een ziekteverwekker bevestigt aan het celmembraan van witte bloedcellen en het op deze wijze, als APC, presenteert aan andere witte bloedcellen van het specifieke afweersysteem.
Lymfeknopen
Verdikking in het lymfevatenstelsel, plaats met veel witte bloedcellen.
Lymfocyten
Bepaald type witte bloedcel, onderverdeeld in NK-cel, B-lymfocyt, T-lymfocyt
B-cel/B-lymfocyt
Lymfocyt die ontstaat in het rode beenmerg en zijn ontwikkeling afmaakt in het rode beenmerg en een lymfeknoop.
T-cel/T-lymfocyt
Lymfocyt die ontstaat in het rode beenmerg; gaat daarna naar de thymus voor een controle op het kunnen onderscheiden van lichaamseigen en lichaamsvreemde antigenen. Na controle gaat de T-lymfocyt naar een lymfeknoop.
T-helpercel
T-lymfocyt die andere lymfocyten kan activeren.
Cytotoxische T-cellen
T-lymfocyt die geïnfecteerde lichaamscellen met een specifiek antigeen opspoort en vernietigt.
Antistof
Eiwit van een gedifferentieerde B-lymfocyt (plasmacel), dat heel gericht een bepaald antigeen onschadelijk maakt.
Plasmacel
Gedifferentieerde dochtercel van een geactiveerde B-lymfocyt met veel ribosomen en een groot RER; maakt enorme hoeveelheden van dezelfde antistof, gericht tegen één bepaald type ziekteverwekker.
T-suppressorcel
T-lymfocyt die de afweerreactie beëindigt.
Geheugencellen
Lymfocyt die na een afweerreactie in je lichaam achterblijft en onmiddellijk reageert als (een ziekteverwekker met) hetzelfde type antigeen opnieuw binnendringt.
Immuun
Het vermogen om ziekteverwekkers te doden voordat zij je ziek kunnen maken.
Cellulaire respons
Doodt geïnfecteerde cellen.
Humorale respons
Maakt antistoffen die ziekteverwekkers buiten de cel bestrijden.
Natuurlijke actieve immuniteit
Immuniteit die ontstaat nadat het afweersysteem op een natuurlijke wijze in contact is geweest met een ziekteverwekker.
Kunstmatige actieve immuniteit
Immuniteit die ontstaat nadat het afweersysteem in contact is geweest met een vaccin.
Vaccin
Een vloeistof met daarin onschadelijk gemaakte ziekteverwekkers of de antigenen ervan.
Kunstmatige passieve immuniteit
Immuniteit die ontstaat door het verkrijgen van antistoffen via een serum.
Natuurlijke passieve immuniteit
Immuniteit die bij foetussen, respectievelijk baby’s ontstaat door het verkrijgen van antistoffen via de moeder (via placenta of moedermelk)
Antibioticum
Een bacteriedodende stof.
Resistentie
Ongevoeligheid van een bacterie voor antibiotica.
Mestcel
Bepaald type witte bloedcel van het specifieke afweersysteem in de slijmvliezen. Bevat histamine, dat ontstekingsreacties veroorzaakt bij verwondingen. Kan ook geactiveerd raken na onbedoeld contact met een allergeen waarna IgE-antistoffen uit plasmacellen op het celmembraan komen. Bij een nieuw contact met eenzelfde allergeen komt de histamine vrij.
Histamine
Stof die onder andere een functie heeft in het immuunsysteem.
Allergie
Een ongewenste reactie op een (niet-ziekteverwekkende) lichaamsvreemde stof.
Allergeen
Stof waarop je afweersysteem te heftig reageert.
AB0-stelcel
Het meest bekende bloedgroepstelsel.
Bloedgroep
De combinatie van de antigenen A en B.
Resusfactor
Bloedgroepantigeen bij mensen.
Transplantatie
Het overzetten van een orgaan of weefsel van een donor naar een ander.
Afstoting
Het lichaam accepteert het nieuwe orgaan niet.
Auto-immuunziekte
Een ziekte waarbij lymfocyten eigen lichaamscellen van een bepaald type afbreken.