Words Flashcards
1
Q
window
A
het raam
2
Q
door
A
de deur
3
Q
box
A
de doos
4
Q
pencil
A
het potlood
5
Q
house
A
het huis
6
Q
family
A
de familie
7
Q
(to be) nice
A
aardig zijn
8
Q
bed
A
het bed
9
Q
newspaper
A
de krant
10
Q
almost
A
bijna
11
Q
often
A
vaak
12
Q
approach
A
naderen