Plural forms Flashcards

1
Q

het hoofd

A

de hoofden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de trui

A

de truien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de schoen

A

de schoenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de tas

A

de tassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de les

A

de lessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de kus

A

de kussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het raam

A

de ramen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

heet been

A

de benen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het brood

A

de broden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de muur

A

de muren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de roos

A

de rozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de knie

A

de knieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het idee

A

de ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de vakantie

A

de vakanties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de schoonheid

A

de schoonheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het kopje

A

de kopjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de tante

A

de tantes

18
Q

de tafel

A

de tafels

19
Q

de jongen

A

de jongens

20
Q

de letter

A

de letters

21
Q

de opa

A

de opa’s

22
Q

de taxi

A

de taxi’s

23
Q

de auto

A

de auto’s

24
Q

de paraplu

A

de paraplu’s

25
Q

de baby

A

de baby’s

26
Q

de dag

A

de dagen

27
Q

het glas

A

de glazen

28
Q

het gat

A

de gaten

29
Q

het spel

A

de spelen

30
Q

het slot

A

de sloten

31
Q

het kind

A

de kinderen

32
Q

het ei

A

de eieren

33
Q

het schip

A

de schepen

34
Q

de stad

A

de steden

35
Q

het lied

A

de liederen

36
Q

het rund

A

de runderen

37
Q

het volk

A

de volkeren

38
Q

de oom

A

de ooms

39
Q

de broer

A

de broers

40
Q

de appel

A

de appelen/appels

41
Q

de groente

A

de groenten

de groentes

42
Q

de zoon

A

de zonen

de zoons