Irregular Verbs Flashcards
offer
aanbieden
bood/boden aan
heeft/hebben aangeboden
put on
aandoen
deed/deden aan
heeft aangedaan
drive
aandrijven
dreef/dreven aan
heeft aangedreven
pass
aangeven
gaf/gaven aan
heeft aangegeven
arrest, continue
aanhouden
hield/hielden aan
heeft aangehouden
look at
aankijken
keek/keken aan
heeft aangekeken
arrive
aankomen
kwam/kwamen aan
is/zijn aangekomen
accept, hire
aannemen
nam/namen aan
heeft aangenomen
connect
aansluiten
sloot/sloten aan
heeft aangesloten
cut
aansnijden
sneed/sneden aan
heeft aangesneden
light
aansteken
stak/staken aan
heeft aangestoken
put on
aantrekken
trok/trokken aan
heeft aangetrokken
attack
aanvallen
viel/vielen aan
heeft aangevallen
start
aanvangen
ving/vingen aan
heeft/is aangevangen
request
aanvragen
vroeg/vroegen aan
heeft aangevraagd
indicate
aanwijzen
wees/wezen aan
heeft aangewezen
look at
aanzien
zag/zagen aan
heeft aangezien
stay behind
achterblijven
bleef/bleven achter
is achtergebleven
go off
afgaan
ging/gingen af
is afgegaan
hang down
afhangen
hing/hingen af
heeft afgehangen
copy
afkijken
keek/keken af
heeft afgekeken
end
aflopen
liep/liepen af
is/heeft afgelopen
decrease
afnemen
nam/namen af
heft afgenomen
disconnect, conclude
afsluiten
sloot/sloten af
heeft afgesloten
question
afvragen
vroeg/vroegen af
heeft afgevraagd
deviate
afwijken
week/weken af
is afgeweken
think
bedenken
bedacht/bedachten
heeft bedacht
bake
bakken
bakte/bakten
heeft gebakken
decay
bederven
bedierf/bedierven
is bedorven
amount
bedragen
bedroeg/bedroegen
heeft bedragen
cheat
bedriegen
bedroog/bedrogen
heeft bedrogen
begin
beginnen
begon/begonnen
is begonnen
understand
begrijpen
begreep/begrepen
heeft begrepen
preserve
behouden
behield/behielden
heeft behouden
look at
bekijken
bekeek/bekeken
heeft bekeken
describe
beschrijven
beschreef/beschreven
heeft beschreven
decide
besluiten
besloot/besloten
heeft besloten
discuss
bespreken
besprak/bespraken
heeft besproken
exist
bestaan
bestond/bestonden
heeft bestaan
concern
betreffen
betrof/betroffen
heeft betroffen
involve
betrekken
betrok/betrokken
heeft betrokken
give birth to
bevallen
beviel/bevielen
is bevallen
move
bewegen
bewoog/bewogen
heeft bewogen
prove
bewijzen
bewees/bewezen
heeft bewezen
posses
bezitten
bezat/bezaten
heeft bezeten
visit
bezoeken
bezocht/bezochten
heeft bezocht
succumb
bezwijken
bezweek/bezweken
is bezweken
pray
bidden
bad/baden
heeft gebeden
offer
bieden
bood/boden
heeft geboden
keep up, keep track
bijhouden
hield/hielden bij
heeft bijgehouden
bite
bijten
beet/beten
heeft gebeten
bind
binden
bond/bonden
heeft gebonden
enter
binnenkomen
kwam/kwamen binnen
is binnengekomen
appear
blijken
bleek/bleken
is gebleken
stay
blijven
bleef/bleven
is gebleven
break
breken
brak/braken
heeft gebroken