Verbs with Fixed Prepositions (II: add preposition) Flashcards
1
Q
aandringen
A
op
2
Q
aanmanen
A
tot
3
Q
aanmoedigen
A
tot
4
Q
zich aanpassen
A
aan
5
Q
zich aansluiten
A
bij
6
Q
aansturen
A
op
7
Q
zich abonneren
A
op
8
Q
afgaan
A
op
9
Q
afgeven
A
op
10
Q
afhangen
A
van
11
Q
afleiden
A
van
12
Q
afreageren
A
op
13
Q
afstemmen
A
op
14
Q
aftrekken
A
van
15
Q
zich afwenden
A
van
16
Q
afwijken
A
van
17
Q
zich afzetten
A
tegen
18
Q
anticiperen
A
op
19
Q
bang zijn
A
voor
20
Q
beloven
A
aan
21
Q
beginnen
A
met
aan
22
Q
benieuwd zijn
A
naar
23
Q
bevestigen
A
aan
24
Q
bezwaar hebben
A
tegen
25
Q
deelnemen
A
aan
26
Q
denken
A
aan
27
Q
zich ergeren
A
aan
28
Q
gehecht zijn
A
aan