Verbs with Fixed Prepositions (II: add preposition) Flashcards

1
Q

aandringen

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanmanen

A

tot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aanmoedigen

A

tot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zich aanpassen

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zich aansluiten

A

bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aansturen

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zich abonneren

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

afgaan

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

afgeven

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afhangen

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

afleiden

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

afreageren

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

afstemmen

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aftrekken

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zich afwenden

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

afwijken

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zich afzetten

A

tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

anticiperen

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bang zijn

A

voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

beloven

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

beginnen

A

met

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

benieuwd zijn

A

naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bevestigen

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bezwaar hebben

A

tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

deelnemen

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

denken

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

zich ergeren

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

gehecht zijn

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

gehoorzamen

A

aan

30
Q

genieten

A

van

31
Q

geven

A

aan

om

32
Q

herinneren

A

aan

33
Q

hopen

A

op

34
Q

horen

A

bij

35
Q

zich houden

A

aan

36
Q

houden

A

van

37
Q

ingaan

A

op

38
Q

kijken

A

naar

39
Q

lijden

A

aan

40
Q

luisteren

A

naar

41
Q

nadenken

A

over

42
Q

opgaan

A

in

43
Q

praten

A

over
tegen
met

44
Q

reageren

A

op

45
Q

rekenen

A

op

46
Q

richten

A

zich

47
Q

ruziën

A

over

48
Q

schreeuwen

A

tegen

49
Q

schrikken

A

van

50
Q

smeken

A

om

51
Q

stoppen

A

met

52
Q

sturen

A

aan

naar

53
Q

toekomen

A

aan

54
Q

twijfelen

A

aan

over

55
Q

uitkijken

A

voor

56
Q

verantwoordelijk zijn

A

voor

57
Q

vergelijken

A

met

58
Q

verliezen

A

van

59
Q

verslaafd zijn

A

aan

60
Q

verwachter

A

van

61
Q

zich verzetten

A

tegen

62
Q

verzoeken

A

om

63
Q

zich voegen

A

naar

64
Q

vragen

A

aan
naar
om

65
Q

vrezen

A

voor

66
Q

wachten

A

op

67
Q

zich wenden

A

tot

68
Q

werken

A

aan

69
Q

wijzen

A

op

70
Q

zeggen

A

tegen

71
Q

zoeken

A

naar

72
Q

zorgen

A

voor