woordjes 22/11/24 Flashcards
1
Q
adduxi, adductum
A
adducere -o brengen naar
2
Q
adspexi, adspectum
A
adspicere -io aankijken
3
Q
adfui, -
A
adesse -sum+dat aanwezig zijn, helpen
4
Q
adii, aditum
A
adire -eo gaan naar, bezoeken
5
Q
attulli, allatum
A
afferre -fero brengen (naar)
6
Q
amisi, amissum
A
amittere -o verliezen
7
Q
abiieci, abiectum
A
abicere -io wegwerpen, neerwerpen
8
Q
afui,-
A
abesse, -sum afwezig zijn, verwijderd zijn
9
Q
abii, ablatum
A
abire -eo weggaan
10
Q
abstuli, ablatum
A
auferre -fero wegnemen
11
Q
tradidi, traditum
A
tradere-o overhandigen, toevertrouwen
12
Q
stranstuli, stranslatum
A
transferre -fero overbrengen
13
Q
transii, transitum
A
transire -eo oversteken