woordjes 14/11/24 Flashcards
1
Q
coniunx
A
coniugis m/v echtgenoot, echtgenote
2
Q
salus
A
salutis v. welzijn, redding
3
Q
facilis
A
- facile facilis gemakkelijk
4
Q
undique
A
bijwoord van overal, aan alle kanten
5
Q
delere
A
-eo venielen
6
Q
deserere
A
-o verlaten
7
Q
quaerere
A
-o zoeken, vragen
8
Q
repetere
A
-o teruggaan, terugvragen, herhalen
9
Q
tangere
A
-o aanraken, bereiken, treffen
10
Q
tollere
A
-o opheffen, weggeven
11
Q
conspicere
A
-io bekijken, bemerken
12
Q
interficere
A
-io doden