WOORDENSCHAT Flashcards
1
Q
De inleiding
A
introduction, preamble, preface
2
Q
De kern
A
core, body, heart, substance
3
Q
De daling
A
decline, fall, landing
4
Q
De afname
A
decline, sale, decrease
5
Q
De toename
A
increase, growth, build-up
6
Q
De hoeveelheid
A
amount, number, quantity
7
Q
Kennelijk
A
Apparently
8
Q
De uitzondering
A
The exception, exceptional case
9
Q
De staafdiagram
A
bar chart
10
Q
Nauwelijks
A
barely, hardly, scarcely, only just, hardly ever
11
Q
Dit kan een gevolg zijn
A
This can be a consequence
12
Q
Het wegwerpscheermesje
A
disposable razor blade
13
Q
Het aas
A
bait, fishbait, carcass
14
Q
De vleermuis
A
the bat
15
Q
De tak
A
branch, department
16
Q
tegenvallen
A
to disappoint
17
Q
stofzuigen
A
to vacuum (v)
18
Q
uitrusten
A
to have a rest
19
Q
De slinger
A
serpentine
20
Q
de blunder
A
a careless or stupid mistake
21
Q
vals {Adj.}
A
nasty, malicious, false
22
Q
verkleedde
A
dressed up
23
Q
beloven
A
to promise
24
Q
vergoeden
A
to compensate, to recompense
25
eergisteren
the day before yesterday
26
De vrachtwagen
truck
27
uitdrukken
to express, to speak out
28
De verplaatsing
relocation, movement
29
Het overige
remainder
30
(is) mislukken
to fail, to abort, to come to nothing, to be bankrupt, to decline, to miscarry
31
aanmerken
to consider, to remark
32
aanbevelen
to recommend, to prescribe, to endorse
33
De omstandigheid/omstandigheden
the circumstance, circumstances
34
De toestand
situation, condition
35
dirty laundry
de vuile was
36
to steal sth.
wat jatten
37
jungle
het oerwoud
38
blooming
bloeien
39
to change sth
verschonen (bed, baby)
40
to hang onto, to hold, to keep record
bijhouden
41
poem
het gedicht
42
ever, sometime
ooit
43
we didn't like it
dat beviel ons niet
44
hassle, activity
het gedoe (veel te veel gedoe)
45
I knew
wist ik
46
to demage, to injure, to harm
beschadigen
47
to replace, to change
(laten) vervangen (i.e. pieces of car)
48
You can
Je kunt
49
bolt (parafusos)
de bout (bouten)
50
to screw
schroeven
51
touristic attraction
de trekpleister
52
exhaust (escapamento)
de uitlaat
53
rattle (noise)
ratelt
54
luckily, blissfully
heerlijk
55
on site
ter plekke
56
canned (goods)
in blik
57
waste of space
zonde van de ruimte
58
to stock up, to catch
inslaan
59
serious
ernstig
60
victim, casualty
het slachtoffer
61
showed in respect
(wat heeft het onderzoek) aangetoond ten aanzien (van het aantal...)
62
the cause, the reason
de oorzaak
63
portion, part, share
het aandeel
64
decreased
gedaald
65
leave on vacation, travel
trekken
66
return to a place
terugkeren
67
reach, the range
het bereik
68
escape
ontsnappen
69
entirety, whole
het geheel
70
partly, partial
gedeeltelijk
71
addicted
verslaafd
72
far
ver
73
unless
tenzij
74
to rejoice
zich verheugen
75
only if, alleen als
mits
76
to drag, to slide
slepen
77
the window - doorframe
het kozijn
78
to be very impatient
staan te trappelen van ongeduld
79
frame, framework, list, roll, table
de lijst
80
plastic
het kunststof
81
soap
de zeep
82
to soap
zepen
83
to dip, to immerse, to soak
soppen {Vb.}
84
origin, source
de oorsprong
85
birth place, home, cradle
de bakermat
86
to conquer, to capture
veroveren
87
to circumvent, to avoid
vermijden
88
sth that you own
het eigendom
89
row, line, file
de rij
90
possession, property, assets
het bezit
91
to own, to possess
bezitten
92
to put down
neerpoten
93
to progress, hurry up, to advance
opschieten
94
actions, proceedings
handelingen
95
less wealthy, poor
minder draagkrachtigen
96
gewone mensen
oom Greet, tante Pietje en tante Klaasje
97
Young Urban Professional
de yup
98
society
de samenleving
99
disdainfully, contemptuously
minachtend
100
housekeeper
huishoudster
101
opportunity, occasion, chance, occurrence, event
de gelegenheid
102
to approach, to come close to
naderen
103
to do a careless or stupid mistake
blunderen
104
barley (cevada)
de gerst
105
fermentation
gisting
106
grape
de druif
107
heating, excitement
verhitting (verhitten)
108
chill, cool down
afkoelen
109
incorporation, adimmission, acceptance
de opname
110
small intestine
de dunne darm
111
stomach
de maag
112
to slow, to retard, to decelerate, to slow up
vertragen
113
heart
het hart
114
brains
hersenen (pl)
115
muscle/muscles
de spier/spieren
116
degradation, demolition
de afbraak
117
to store, to save
opslaan
118
to eliminate, to take away/removed
afvoeren/afgevoerd
119
liver
de lever
120
stuff, matter, material
de stof
121
to urinate, to pee
plassen
122
sweat
zweten
123
nerve/nerves
zenuw/zenuwen
124
pass along, pass on
doorgeven
125
wobble, sway (tropeçar quando bebado)
wankelen
126
to judge, review, criticize
beoordelen
127
terrible, alarming, horrific
ontzettend
128
hangover
de kater
129
nausea, disgust
de misselijkheid
130
acute, intense
fel
131
dehydration
de uitdroging
132
toxin, toxins
de gifstof/ giststoffen
133
moisture, damp
het vocht
134
poisonous, toxic
giftig
135
characteristics, features
eigenschappen
136
contribution, article
de bijdrage
137
to complain, to whine
zeuren
138
ridiculous, outrageous
belachelijk
139
fumes, emission
de uitstoot
140
moreover, besides
trouwens
141
to determine, to define
bepalen
142
considerable, sturdy, tough
flinke
143
farming, agriculture
de landbouw
144
image, reputation, persona
het imago
145
to malfunction, to stagnate
haperen
146
to go down, to fail, to abort, to descend
zakken
147
blow, blast, smash
de klap
148
produced, published, issued
uitgebracht
149
employment opportunities
de werkgelegenheid
150
to bear, to produce; to afford
opleveren
151
to give birth to a calf
kalven
152
ample
riant
153
goods
de waren (pl.)
154
comparatively, relatively, quite
betrekkelijk
155
decently (fairly well), passably, reasonable
redelijk
156
to deliver, to supply
leveren
157
to deploy, to draw up, to arrange
opstellen
158
Het merk of de soort van een product door een fabriek gemaakt
de makelij
159
cannery (can products factories)
de conservenfabriek
160
chain
de keten
161
first, in front, foremost
voorop
162
moreover, besides, as for the rest
overigens
163
moderate, frugal
matig
164
transfer, transmit, to move
overbrengen
165
to appreciate, to value, to like
waarderen
166
paragraph
de alinea
167
meanwhile, meantime
ondertussen/inmiddels
168
besides, thereby, in addition, moreover
daarbij
169
to encourage, to reinforce
aanmoedigen (aangemoedigd)
170
awareness, consciousness, reflection
de bezinning
171
advocate, argue, defend
pleiten (gepleit)
172
present, contemporaneity
het heden
173
aware, conscious, sensible
bewust
174
brought, led
gevoerd
175
inequality, disparity
de ongelijkheid
176
distribution, division
de verdeling
177
to afford, to allow
veroorloven
178
prosperity, well-being, welfare
de welvaart
179
downside, drawback
de keerzijde
180
unrestrained, not limited
ongebreidelde
181
detrimental, prejudicial, harmful
nadelig
182
to throw away
wegwerpen (weggeworpen)
183
caused
veroorzaakt
184
to arise, to como into existence
ontstaan
185
besides that, next door
daarnaast
186
exhaustion, depletion (of resources)
de uitputting
187
resource
de hulpbron
188
pattern, template
het patroon
189
to save, to spare
bezuinigen
190
to convey, to transfer
overdragen
191
rescue workers
reddingswerkers
192
debris, rubble
het puin
193
collapsed, imploded
ingestort (adj.)
