Onregelmatige Werkwoorden D-K Flashcards
1
Q
denken
A
dacht, dachten - gedacht
2
Q
doen
A
deed, deden - gedaan
3
Q
dragen
A
droeg, droegen - gedragen
4
Q
drijven
A
dreef, dreven - (IS) GEDREVEN
5
Q
dringen - to press, to push, to urge
A
drong, drongen - gedrongen
6
Q
drinken
A
dronk, dronken - gedronken
7
Q
druipen - to drip
A
droop, dropen - (IS) GEDROPEN
8
Q
duiken - to dive, to dodge, to duck
A
fl, doken - (IS) GEDOKEN
9
Q
dwingen - to force, to compel, to coerce
A
dwong, dwongen - gedwongen
10
Q
ervaren
A
ervoer, ervoeren - ervaren
11
Q
eten
A
at, aten - gegeten
12
Q
fluiten - to whisle
A
floot, floten - gefloten
13
Q
gaan
A
ging, gingen - IS GEGAAN
14
Q
gedragen - to behave
A
gedroeg, gedroegen - gedragen
15
Q
gelden - to be valid
A
gold, golden - gegolden