Onregelmatige Werkwoorden A-B Flashcards
1
Q
aanbieden
A
bood aan, boden aan - aangeboden
2
Q
bakken
A
bakte, bakten - gebakken
3
Q
bederven - to spoil, to injure (iets kapot maken)
A
bedierf, bedierven - bedorven
4
Q
bedriegen - to decieve, to betray
A
bedroog, bedrogen - bedrogen
5
Q
beginnen
A
begon, begonnen - is begonnen
6
Q
begrijpen
A
begreep, begrepen - begrepen
7
Q
bestrijden - to fight, to combat
A
bestreed, bestreden - bestreden
8
Q
betreffen - to be concerned w/to relate to
A
betrof, betroffen - betroffen
9
Q
bevelen - to command, to order, to tell
A
beval, bevalen - bevolen
10
Q
bewegen - to affect, to move, to agitate
A
bewoog, bewogen - bewogen
11
Q
bewijzen - to prove, to demonstrate
A
bewees, bewezen - bewezen
12
Q
bidden - to pray
A
bad, baden - gebeden
13
Q
bieden
A
bood, boden - geboden
14
Q
bijten
A
beet, beten - gebeten
15
Q
binden
A
bond, bonden - gebonden
