woordenblad 3 Flashcards

1
Q

houding, ingesteldheid:

A

attitude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uitkiezen, keuze maken

A

selecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

andere mogelijkheid

A

alternatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vertraging

A

retardering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

terugblik

A

flashback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

raadplegen

A

consulteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

besluit

A

conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tegengestelde karakter

A

een type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tegengestelde flashforward

A

een flashback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tegengestelde functionele ruimte

A

een symbolische ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

je moet je keuze volhouden

A

consequent zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

in de zomer buiten vlees bakken

A

barebecueën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

neemt beslissingen over film

A

producer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

prijskaartje

A

budget

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

uitgewerkt filmverhaal

A

scenario of script

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

persoon die film maakt

A

cineast of regisseur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

volledige handleiding van script

A

draaiboek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

acteurs, actrices, figuranten

A

cast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

alle medewerkers aan een film

A

crew

20
Q

regisseur wordt bijgestaan door

A

regieassistenten

21
Q

deel van film dat afgerond geheel vormt

A

scène; verschillende opnames voor nodig

22
Q

ononderbroken opname met één camera of aan -en uitzetten van camera

A

shot

23
Q

plaats van filmgebeuren

A

set

24
Q

plaats binnen waar ze filmen

A

studio

25
Q

plaats buiten waar ze filmen

A

locatie

26
Q

alle losse stukjes film in juiste volgorde plaatsen en één geheel vormen

A

montage

27
Q

gewonnen hebben

A

de winnaar zijn

28
Q

gewonnen zijn voor iets

A

ergens voor zijn

29
Q

op het eerste zicht of gezicht?

A

op het eerst zicht

30
Q

aankomen

A

arriveren

31
Q

toekomen

A

voldoende geld hebben

32
Q

beginnen te regenen of beginnen met regenen?

A

beginnen te regenen (na beginnen altijd te)

33
Q

hij wil of hij wilt?

A

hij wil

34
Q

hij is groter dan mij of dan ik

A

dan ik

35
Q

laat me gerust of met rust?

A

met rust laten

36
Q

dat heeft geen belang of dat is niet van belang?

A

is niet van belang

37
Q

hoe noem jij - hoe heet jij of allebei?

A

heten

38
Q

verbeter de zin

ik ben niet akkoord met je houding

A

ik ga niet akkoord, ik ben het niet eens

39
Q

verbeter de zin

ik heb mijn boek niet bij

A

ik heb mijn boek niet bij me

40
Q

verbeter de zin

dat is echt iets bijzonder

A

dat is echt iets bijzonders

41
Q

verbeter de zin

stonden er veel bemerkingen op je rapport?

A

stonden er veel opmerkingen/aanmerkingen op je rapport

42
Q

verbeter de zin

in die winkel zijn de gsm’s beterkoop

A

in die winkel zijn de gsm’s goedkoper

43
Q

verbeter de zin

ik geraakte buiten adem

A

ik raakte buiten adem

44
Q

verbeter de zin

voor wie er mocht aan twijfelen

A

voor wie eraan mocht twijfelen

45
Q

verbeter de zin

excuseer, meneer, ik had uw vraag niet gehoord

A

excuseer me, meneer

neem me niet kwalijk

46
Q

verbeter de zin

we moesten de wedstrijd aflassen

A

we moesten de wedstrijd aflasten

47
Q

verbeter de zin

de sportleraar zal leerlingen aanduiden

A

de sportleraar zal leerlingen aanwijzen of selecteren