vraag 15 Flashcards

1
Q

vergelijking

A

je vergelijkt twee zaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

schrijf een vergelijking

A

hij is vriendelijker dan zijn broer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

metafoor

A

verkorte vergelijking, laat vergelijkingswoord weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

schrijf een metafoor

A

jij bent de zingende vrijheid die mij meetrekt in zijn heldere draaikolk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

personificatie of verpersoonlijking

A

beschrijven van levenloze elementen en begrippen, als ware ze mensen of dieren die kunnen voelen en handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

schrijf een personificatie of verpersoonlijking

A

een vrouw passeert. de echo raapt gehaast haar stappen op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

synesthesie

A

vermeng je indrukken van twee zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

schrijf een synesthesie

A

het maanlicht ritselt in een plas

maanlicht zien, ritselen horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

je vermengt indrukken van twee zintuigen

A

synesthesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beschrijven van levenloze elementen en begrippen, als ware ze mensen of dieren die kunnen voelen en handelen

A

personificatie of verpersoonlijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verkorte vergelijking, laat vergelijkingswoord weg

A

metafoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

je vergelijkt twee zaken

A

vergelijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly