Woorden les 9 Flashcards
1
Q
ού
(voegwoord)
A
waar
2
Q
ό γερων, γεροντος
A
oude man
3
Q
περι + …
A
+ gen
over, om
4
Q
ή δικη
A
straf
5
Q
το δειπνον
A
maaltijd
6
Q
άρπαζω
A
roven
7
Q
παρασκευαζω
A
klaarmaken
8
Q
ήκω
A
komen, gekomen zijn
9
Q
διωκω
A
achtervolgen, wegjagen
10
Q
ούκετι
(bijw)
A
niet meer
11
Q
διαφθειρω
A
vernietigen, bederven
12
Q
πεμπω
A
zenden, sturen
13
Q
κατα, κατ’, καθ’
(+ acc) (1. 2. )
A
- (verspreid) over
- overeenkomstig
14
Q
ό λογος
A
woord, verhaal
15
Q
αυθις
(bijw)
A
opnieuw