Woorden H4 Flashcards
1
Q
Wrang
A
Bitter en zuur
2
Q
Menigeen
A
Veel mensen
3
Q
Het noodloot
A
Fate
4
Q
Ontlopen
A
Avoid (niks ann te doen)
5
Q
De keerzijde
A
De andere kant
6
Q
(On)beheersbaar
A
Niet onder controle
7
Q
Beheersen
A
Controle
8
Q
Zich beheersen
A
Control onezelf
9
Q
Verdrievoudigen
A
Trppel
10
Q
Belasten
A
Burden
11
Q
Naderen
A
Approach
12
Q
Uitwijzen
A
Tonen, laten zien
13
Q
Afvlakken
A
Plateau bereiken (passief)
14
Q
Het tegengeluid
A
Tegen iets
15
Q
Gelijkluidend
A
Uniform, similar
16
Q
Zich opdringen
A
Impose, intrude
17
Q
Opbouwen
A
Build op
18
Q
Opbouwend
A
Constructive criticism
19
Q
Het bloedvat
A
20
Q
Het infarct
A
21
Q
De beroerte
A
22
Q
De hekkensluiter
A
Laatste op de lijst
23
Q
Het denkvermogen
A
Thinking habilities
24
Q
Netelig
A
Prik, moelijk
25
Q
Bergafwaarts
A
Van de berg naar beneden
26
Q
Bergopwaarts
A
27
Q
De prognose
A
28
Q
De misvatting
A
Fabel