Uitdrukkingen H1-2 Flashcards
1
Q
Maar liefst
A
Veel
2
Q
Ten onrechte
A
Niet waar
3
Q
Iemand voor de gek zetten
A
Make a fool of someone (negative)
4
Q
Het spoor bijster rsken
A
Iets niet meer volgen
5
Q
Als het ware
A
Het lijkt er op
6
Q
Iemand voor de gek houden
A
Fool someone
7
Q
rechttoe rechtaan
A
Direct
8
Q
Iemand glazig aankijken
A
Geen idee hebben
9
Q
Op het eerste gezicht
A
10
Q
Geen stom woord (zeggen)
A
Zwijgen, niks zeggen
11
Q
Zijn neus stoten
A
Geen succes hebben
12
Q
Onder vier ogen
A
Privé
13
Q
(weten waar) de schoen wringt
A
Weten waar het probleem zit
14
Q
Van kind af ann
A
Sinds kinderleeftijd
15
Q
Klip-en-klaar
A
Duidelijk
16
Q
Zeggen waar het op staat
A
Zeggen wat je er vindt