Woorden H3 Flashcards
1
Q
Regelrecht
A
Direct
2
Q
Stoelen op
A
Gebaseerd op
3
Q
Degelijk
A
Stevig/goede qualiteit
4
Q
Voortgezet
A
Doorgaan, volgend op wat al heeft plaatsgevonden
5
Q
Voortzetten
A
6
Q
De toelatingseis
A
7
Q
Excelleren
A
8
Q
Doorstrommen
A
9
Q
Beschikken over
A
Hebben
10
Q
Promoveren op
A
11
Q
De repercusie
A
De gevolgen
12
Q
Verdedigend
A
Defensief
13
Q
Het bezwaar
A
Niet akkoord zijn over iets
14
Q
Doubleren
A
Herhalen (voor school)
15
Q
Hardnekkig
A
Persistent
16
Q
Alledaags
A
Simpel
17
Q
Aanschaffen
A
Kopen
18
Q
Tal van
A
Veel, een groot aantal
19
Q
Verwerkend
A
Processing
20
Q
Verwerken
A
Process
21
Q
De beheersing
A
Iets masteren
22
Q
Beheersen
A
23
Q
Insluipen
A
Sneak in
24
Q
Bevredigend
A
Satisfying
25
Q
Toereikend
A
Bevredigend, genoegzaam, voldoende, volstaand
26
Q
Zich aanklampen aan
A
Vasthouden aan