wiskunde Flashcards

1
Q

priemgetal

A

een priemgetal is een natuurlijk getal dat juist 2 delers heeft, namelijk 1 en zichzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe los je ggd op

A

met een T

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de delers van 18

A

{1,2,3,6,9,18}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kgv van 9

A

9N={0,9,18,27,36,45,54,…..}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het optellen is commutatief in Q

A

a+b=b+a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het optellen is associatief in Q

A

(a+b)+c=a+(b+c)=a+b+c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het vermenig vuldigen is commatief in Q

A

a.b=b.a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het vermenigvuldige is associatief in Q

A

(a.b).c=a.(b.c)=a.b.c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het vermenigvuldige is distributief t.o.v. het optellen in Q

A

a.(b+c)=a.b+a.c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

0 is het neutraal getal voor het optellen in Q

A

a+0=a=0+a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

1 is het neutraal getal voor het vermenigvuldigen in Q

A

a.1=a=1.a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

0 is het opslorpend getal voor het vermenigvuldigen in Q

A

a.0=0=0.a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De som van twee tegengestelde rationale getallen is gelijk aan 0

A

a+(-a)=0=-a+a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het product van elk van 0 en zijn omgekeerde is gelijk aan 1

A

a.1/a=1=1/a.a

(breuk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een driehoek

A

een driehoek is een vlakke figuur die bestaat uit drie lijnstukken en drie hoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een gelijkbenige driehoek

A

een gelijkbenige driehoek is een driehoek met minstens twee even lange zijden

17
Q

een gelijkzijdige driehoek

A

is een driehoek met 3 even lange zijden

18
Q

een ongelijkzijdige driehoek

A

is een driehoek waarvan de drie zijden een verschillende lengte hebben

19
Q

een scherphoekige driehoek

A

is een driehoek met drie scherpe hoeken

20
Q

een rechthoekige driehoek

A

is een driehoek met een rechte hoek

21
Q

een stomphoekige driehoek

A

is een driehoek met een stompe hoek

22
Q

wat is een andere naam voor een schuine zijde

A

een hypotenusa

23
Q

wat is een andere naam voor openstaande zijden

A

benen

24
Q

een zwaartelijn van een driehoek is

A

een rechte door het hoekpunt en door het midden van een overstaande zijde

25
Q

een hoogtelijn in een driehoek is

A

een rechte door een hoekpunt en staat loodrecht op de overstaande zijde

26
Q

een middelloodlijn in een driehoek is

A

een rechte door het midden van zijde en loodrecht op de zijde

27
Q

wat is een andere naam voor een deelijn

A

een bissectrice

28
Q

een deellijn in een driehoek is

A

een rechte die de hoek in 2 gelijke hoeken verdeelt

29
Q

wat is belangrijk voor de wiskunde taal van meetkunde

A

merktekens

30
Q

omtrek driehoek

A

p=Z1+Z2+Z3

31
Q

oppervlakte driehoek

A

A= b.h:2

32
Q

omtrek cirkel

A

p=2.pie.r

33
Q

oppervlakte cirkel

A

A=pie.r.r

34
Q

de lijnen van een cirkel

A

koorde
diameter
straal
middelpuntshoek
middellijn