nederlands schooltaalwoorden Flashcards
1
Q
afleiden woordfamilie
A
afleiding, afgeleid
2
Q
bereiken woordfamilie
A
het bereik
3
Q
controleren woordfamilie
A
de controle, gecontroleerd
4
Q
situeren woordfamilie
A
de situatie, gesitueerd
5
Q
toelichten woordfamilie
A
de toelichting, toegelicht
6
Q
de combinatie woordfamilie
A
combineren of gecombineerd
7
Q
de presentatie woordfamilie
A
presenteren, gepresenteerd
8
Q
creatief woordfamilie
A
de creativiteit
9
Q
realistisch woordfamilie
A
realiseren, de realiteit
10
Q
afleiden
A
je laat iemands aandacht afdwalen
11
Q
bereiken
A
je komt op een plaats aan
12
Q
controleren
A
je kijkt iets na
13
Q
overkomen
A
iets onverwacht meemaken
14
Q
raadplegen
A
je vraagt hulp
15
Q
situeren
A
je bepaalt de plaats en de tijd