Week 9: Hoorcollege's Flashcards

1
Q

Wat is het belangrijkste kation in de extracellulaire vloeistof?

A

Natrium is het belangrijkste kation in de extracellulaire vloeistof en bepaalt daarmee het extracellulaire volume.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar leid verlies van natrium toe?

A

Verlies van natrium leidt tot een verminderd extracellulair volume: hypovolemie

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is volumeregulatie?

A

Volumeregulatie is de regulatie van de natriumbalans (en inderect de regulatie van het extracellulair volume)

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe is natrium in het lichaam opgedeeld?

A

Natrium zit in:
- Bloed (10%)
- Interstitiële vloeistof (30%)
- Bot (45%)
- Bindweefsel (10%)
- Intacellulair (2,5%)
- Transcellulair (2,5%)

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de gevolgen van een groot natriumverlies?

A

Gevolgen van een groot natriumverlies zijn:
- Hypovolemie waardoor:
- Daling van hartminuutvolume waardoor:
- Daling van arteriële bloeddruk waardoor:
- Glomerulaire filtratie snelheid daalt waardoor:
- Reabsorptie en uitstroom van Na+ in de proximale tubulus.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe wordt de balans van natrium weer hersteld bij een te groot natrium verlies?

A

De balans na een te groot natrium verlies wordt hersteld doordat:

1 - De baroreceptoren meten de gedaalde arteriële bloeddruk, deze activeren het sympatische zenuwstelsel die het RAAS activeert
2 - Door de verminderde reabsorptie en uitstroom in de proximale tubulus komt er minder NaCl bij de macula densa cellen welke ook het RAAS actieveren

De activatie van het RAAS geeft een verhoogde renine productie die zorgt voor een verhoogde angiotensine II en Aldosteron. Door met name aldosteron wordt de distale reabsorptie groter en herstelt de natrium concentratie zich in het extracellulaire volume.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kan je een te kort van natrium zien?

A

Bij een te kort aan natrium is er een:
- Verlaagde bloeddruk
- Orthostase
- Verlengde capilaire refill
- Verminderde huid tugor
- Droge slijmvliezen

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan je een overschot van natrium zien?

A

Bij een overschot van natrium is er een:
- Hypertensie
- Oedeem
- Toename van lichaamsgewicht

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar vind de bulk van de reabsorptie plaats?

A

De bulk van de reabsorptie vindt plaats in de proximale tubulus (65-75%)

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar vind de fijnregulatie plaats?

A

De fijnregulatie zit in de distale convoluut en in de verzamelbuis.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe groot is het deel in de reabsorptie van de Lis van Henle ongeveer?

A

In de Lis van Henle vind zo’n 15-20% van de reabsorptie plaats.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk deel wat reabsorbeert is gevoellig voor angiotensine II en aldosteron?

A

Het distale convoluut en de verzamelbuis zijn beide gevoellig voor angiotensine II en aldosteron.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Via welke transporters kan natrium worden gereabosorbeert?

A

Reabsorptie transporters voor natrium zijn:
- NaH-exchanger (proximale tubulus)
- NaKCl cotransporter (Lis van Henle)
- NaCl cotransporter (distale convoluut)
- Epitheliale natrium kanaal (verzamelbuis)

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is tubuglomerulaire feedback?

A

Tuboglomerulaire feedback is een terugkoppelingsmechanisme vanuit de tubulus terug naar de glomerulus.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar zorgt de tuboglomerulaire feedback voor?

A

De tuboglomerulaire feedback zorgt ervoor dat er een constante natrium aanbod is aan het distale convoluut waar de fijnregulatie is.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe zorgt de tuboglomerulaire feedback voor een constant natrium aanbod?

A

De tuboglomerulaire feedback zorgt voor een constant natrium aanbod door de glomerulaire filtratie snelheid aan te passen, de reabsorptie is variabel afhankelijk van aldosteron en angiotensine II. Het is dus een negatieve feedback loop van de macula densa naar de glomerulus om de glomerulaire filtratiesnelheid te reguleren.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de meest voorkomende vorm van nierschade?

A

De meest voorkomende vorm van nierschade is diabetische nierschade.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waardoor ontstaat diabetische nierschade?

A

Glucose wordt met een natrium cotransporter gereabsorbeerd in de proximale tubulus, bij diabetes is er een verhoogd aanbod van glucose waardoor er ook veel natrium wordt gereabsorbeerd. Hierdoor is de concentratie natrium die bij de macula densa cellen komt lager dan normaal en wordt er onterecht te tubuglomerulaire feedback loop geactiveerd.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn gliflozines?

A

Gliflozines zijn SGLT2 remmers. Deze werken beschermend tegen nierschade, vertragen de achteruitgang van de nierfunctie en hebben een gunstig effect op de hart en bloedvaten.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat doen diuretica?

A

Diuretica stiumuleren de renale natriumexcretie.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn indicaties voor diuretica?

A

Indicaties diuretica:
- Hypertensie
- Hartfalen
- Levercirose
- Chronische nierschade
- Nierfalen
- Nefrotisch syndroom

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een carbonhydrase remmer?

A

Een carbonhydrase remmer is een diuretica die werkt in de proximale tubulus.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is tiazide?

A

Tiazide is een diuretica die aangrijpt op het distale convoluut.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is amiloride?

A

Amiloride is een diuretica de het epitheliale kanaal remt. Dit is een kaliumsparend diuretica.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe heet de diuretica die aangrijpt op de Lis van Henle?

A

Diuretica die aangrijpt op de Lis van Henle heten Lis diuretica.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het braking fenomeen?

A

Het braking fenomeen is het fenomeen dat als je meerdere dagen diuretica gebruikt dat de nier ergens toch compenseert waardoor de diuretica een verminderd effect heeft. Dit kan leiden tot diuretica resistentie.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat kunnen oorzaken van diureticaresistentie zijn?

A

Oorzaken van diuretica resistentie kunnen zijn:
- Diureticum bereikt de tubulus niet
- Tubulus reageert niet op diureticum

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn redenen dat de tubulus niet reageert op een diureticum?

A

Dat een tubulus niet reageert op een diuretiucm kan komen omdat:
- Er activatie is van het RAAS
- Er nefron remoddeling is
- Er nierinsufficiëntie is

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn oplossingen voor een diureticum resistentie?

A

Oplossingen voor een diureticum resistentie zijn:
- Zoutbeperking
- 2e diureticum
- Intraveneuze toediening

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het advies voor zoutinname bij gezonde mensen?

A

Het advies van zoutinname bij gezonde mensen is <6g/dag

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is het advies voor zoutinname bij nier- en hartpatiënten?

A

Het advies voor zoutinname bij nier- en hartpatiënten is <4g/dag

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe kan de nier toch natrium uitscheiden?

A

Door zoutinname neemt de natriumconcentratie toe. Daardoor neemt het extracellulaire volume toe wat ervoor zorgt dat er een stijging is van de bloeddruk. Door de verhoogde bloeddruk krijg je druk natriuresis waardoor de totale natrium concentratie weer herstelt.

HC.1 - Natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is osmoregulatie

A

Osmoregulatie is de regulatie van het aantal deeltjes in het volume van het millieu interieur.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe wordt de concentratie van het aantal deeltjes gereguleerd?

A

De concentratie van het aantal deeltjes wordt gereguleerd door de mate van verdunning.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waar wordt er voor het gradiënt gezorgt die nodig is voor water reabsorptie?

A

In de Lis van Henle wordt gezorgt voor het gradiënt die nodig is voor de water reabsorptie.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zal de maximale osmolariteit van de urine concentratie zijn als er transport mogelijk is tussen de Lis van Henle en de verzamelbuis?

A

Als er transport mogelijk is tussen de Lis van Henle en de verzamelbuis zal de maximale osmolariteit van de urine concentratie gelijk zijn aan de osmolariteit van het diepste gedeelte van de Lis van Henle.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welk hormoon reguleert de osmolariteit van de urine?

A

Het hormoon dat de osmolariteit van urine reguleert is het anti-diuretisch hormoon.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn aquaporines?

A

Aquaporines zijn eiwitten in het membraan waar water passief langs kan.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar zit aquaporine 1?

A

Aquaporine 1 zit in de proximale tubulus en in de dalende tak van de Lis van Henle.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waar zit aquaporine 2?

A

Aquaporine 2 zit in de hoofdcellen van de verzamelbuis aan de apicale zijde. Aquaporine 2 is reguleerbaar.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Waar zit aquaporine 3?

A

Aquaporine 3 zit in de hoofdcellen aan de basolateralezijde.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar zit aquaporine 4?

A

Aquaporine 4 zit in de hoofdcellen aan de basolateralezijde.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat reguleert de aanwezigheid van aquaporine 2?

A

De aanwezigheid van aquaporine 2 wordt gereguleerd door vasopresine (anti-diuretisch hormoon).

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe wordt aquaporine 2 tot expressie gebracht?

A

Aquaporine 2 ligt in vesicles in de cel, na een cascade die ingang wordt gezet door vasopresine (anti-diuretisch hormoon) kunnen deze naar de luminale zijde worden getransporteerd.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe kan de osmolariteit gradiënt in de Lis van Henle toenemen?

A

Als je met de Lis van Henle naarbeneden gaat kan alleen water eruit, dit water wordt door de bloedvaten (vasa recta) meegenomen waardoor er de osmolariteit gradiënt kan toenemen. Als je omhoog gaat reabsorbeer je juist natrium en krijg je een verhoogde natrium concentratie in het interstitium.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welk deeltje naast natrium zorgt ook voor reabsorptie van water via het concentratie gradiënt?

A

Ureum is een ander deeltje wat ook zorgt voor reabsorptie van water door het concentratie gradiënt.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat doet het coutercurrent mechanisme in de nier?

A

In de nier heb je een countercurrent mechanisme. Dit zorgt voor een efficiënte uitwisseling en de opbouw van een gradiënt.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wanneer wordt de verzamelbuis ook doorgangelijk door ureum?

A

Als je veel water moet reabsorberen wordt de verzamelbuis ook doorgankelijk voor ureum.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Door welk hormoon wordt de doorlaatbarheid van de verzamelbuis voor ureum gereguleerd?

A

De doorlaatbaarheid van de verzamelbuis voor ureum wordt gereguleert door antidiuretisch hormoon.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke hormonen hebben invloed op de NaKCl cotransporter 2 (NKCC2)?

A

De NaKCl contransporter 2 (NKCC2) staat onder invloed van het anti-diuretisch hormoon en angiotensine 2.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is het effect van anti-diuretisch hormoon op de NaKCl cotransporter 2 (NKCC2)?

A

Anti-diuretisch hormoon zorgt bij de NaKCl cotransporter 2 (NKCC2) ervoor dat de natrium reabsorptie daar effectiever is zodat er een gradiënt wordt gemaakt.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waarom word er bij een patiënt met een vergroot extracellulair volume een Lis diureticum gegeven?

A

Een Lis diureticum maakt de NaKCl cotransporter 2 (NKCC2) onklaar hierdoor verdwijnt het gradiënt, waardoor de drijvende kracht achter natrium reabsorptie verdwijnt. Deze mensen zijn dan ook niet in staat om de urine te concentreren of te verdunnen.

HC.2 - Waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe wordt urine verdunt?

A

Het verdunnen van urine gaat doordat er meer natrium, kalium, en chloride etc. uit de urine wordt gehaald en water niet gerabsorbeerd wordt..

HC.2 - Waterreabsorptie

54
Q

Wat is de osmolariteit?

A

De osmolariteit is de concentratie osmotische actieve deeltjes in mosmol/L.

HC.2 - Waterreabsorptie

55
Q

Wat is de osmolaliteit?

A

De osmolaliteit is de concentratie osmotische actieve deeltjes in mosmol/kg.

HC.2 - Waterreabsorptie

56
Q

Hoe gaat de regulatie van vasopressine (anti-diuretisch hormoon) secretie?

A

De osmolaliteit wordt ongeveer boven de hypofyse gemeten. De osmoreceptoren die hier zitten reageren door de rek van de osmotische stress. Als deze rek mider is geven deze een signaal voor productie van vasopressine.

HC.2 - Waterreabsorptie

57
Q

Waardoor kunnen rode bloedcellen langs grote gradiënten heen?

A

Rode bloedcellen kunnen via aquaporines heel goed water absorberen en afgeven. Hierdoor kunnen ze langs grote gradiënten.

HC.3 - Osmoregulatie versus volumeregulatie

58
Q

Welke kanalen zitten er in zweetklieren voor natium reabsorptie?

A

In zweetklieren zitten epitheliale natriumkanalen. Deze zorgen ervoor dat in de zweetklieren een groot gedeelte van het natrium wordt gereabsorbeerd voordat het vocht de klier verlaat.

HC.3 - Osmoregulatie versus volumeregulatie

59
Q

Waardoor wordt het natriumtransport in de epitheliale cellen gedreven?

A

Het natriumtransport in de epitheliale cellen wordt gedreven door chloride.

HC.3 - Osmoregulatie versus volumeregulatie

60
Q

Welke cellen herstellen niet hun volume?

A

De cellen in de osmosensor herstellen niet het volume van de cel.

HC.3 - Osmoregulatie versus volumeregulatie

61
Q

Hoe regelen de osmosensor cellen indirect hun eigen volume?

A

De osmosensor cellen regelen hun volume indirect door de afgifte van anti-diuretisch hormoon waardoor er meer of minder water wordt gereabsorbeert.

HC.3 - Osmoregulatie versus volumeregulatie

62
Q

Waaruit bestaat het juxtaglomerulaire apparaat?

A

Het juxtaglomerulaire apparaat bestaat uit:
- Macula densa cellen
- Extraglomerulaire mesangium cellen
- Renine producerende cellen rondom de afferente aterioles

HC.3 - Osmoregulatie versus volumeregulatie

63
Q

Wat zijn de functies van het juxtaglomerulaire apparaat?

A

De functies van het juxtaglomerulaire apparaat zijn:
- Productie van renine
- Tuboglomerulaire feedback

HC.3 - Osmoregulatie versus volumeregulatie

64
Q

Waarom geeft een Lis diureticum geen problemen met de glomerulaire filtratie snelheid?

A

De macula densa cellen zijn onderdeel van de Lis van Henle, de sensor van deze cellen is dezelfde NaCl cotransporter als die van de Lis van Henle. Als je een Lis diureticum geeft werkt dat dus ook op de NaCl cotransporter van de sensor van de macula densa cellen. Het diureticum maat dus de sensor van de macula densa onklaar waardoor deze niet reageert om een verhoogde natrium concentratie.

HC.3 - Osmoregulatie versus volumeregulatie

65
Q

Hoe zorgt aldosteron voor meer natrium reabosrptie?

A

Aldosteron zorgt voor meer natrium reabsorptie door het NaK-ATPase aan te zetten maar het zet ook het epitheliale natrium kanaal aan.

HC.3 - Osmoregulatie versus volumeregulatie

66
Q

Welke buffers zitten er in het bloed om de pH binnen bepaalde grensen te houden?

A

Om de pH binnen bepaalde grenzen te houden zitten er in het bloed buffers:
- Bicarbonaat
- HPO4,2-
- Eiwit

HC.4 - Zuur/Base balans

67
Q

Wat is een normale pH en wat is het maximale dat het kan afwijken dat iemand niet overlijd?

A

Een normale pH = 7,4, het kan maximaal 0,6 afwijken voordat iemand overlijd.

HC.4 - Zuur/Base balans

68
Q

Welke buffer is het belangrijkst en waarom?

A

Bicarbonaat is de belangrijkste buffer. Bicarbonaat gaat steeds beter bufferen bij een hogere zuur balasting.

HC.4 - Zuur/Base balans

69
Q

Waar wordt een buffer eigenschap door bepaald?

A

Een buffer eigenschap wordt bepaald tussen de verhouding van de geconjugeerde base en van de geconjugeerde zuur.

HC.4 - Zuur/Base balans

70
Q

Wat is de normale set point van de bicarbonaat concentratie?

A

De concentratie bicarobonaat wordt gereguleerd door de nier, de setpoint van bicarbonaat is zo’n 24 mM.

HC.4 - Zuur/Base balans

71
Q

In welke vorm is de zuurbelasting als er sprake is van een niet vluchtig zuur?

A

Een niet vluchtig zuur geeft een zuurbelasting in de vorm van protonen (H+).

HC.4 - Zuur/Base balans

72
Q

Waardoor is er bij een niet-vluchtig zuur een daling in de bicarbonaat?

A

Bij een niet-vluchtig zuur buffert de bicarbonaat een H+ en vormt dan CO2. Deze CO2 wordt dan afgeblazen. Doordat de bicarbonaat verloren is gegaan aan CO2 zorgt dit voor een daling in de totale concentratie van bicarbonaat.

HC.4 - Zuur/Base balans

73
Q

Bij een niet-vluchtig zuur is er een daling in de bicarbonaat en wordt het arteriële bloed zuurder. Hoe compenseert het lichaam hiervoor?

A

Bij een niet-vluchtigzuur is er een daling in de bicarbonaat en wordt het arteriële bloed zuurder. Het lichaam compenseert hierdoor door het setpoint van CO2 te veranderen waardoor het meer CO2 kan afblazen en de pH weer normaliseert.

HC.4 - Zuur/Base balans

74
Q

Welke cel maakt nieuw bicarbonaat aan?

A

De α-intercalair cellen maken nieuw bicarbonaat aan.

HC.4 - Zuur/Base balans

75
Q

Hoe herstelt de α-intercallair cel de bicarbonaat concentratie (naast aanmaak van nieuwe bicarbonaat)?

A

In de α-intercallaircel ontstaat zuur, de cel scheid de zuur uit door het te koppelen aan fosfaat of creatinine en ammoniak. Zo herstelt het de bicarbonaat concentratie.

HC.4 - Zuur/Base balans

76
Q

Wat zijn oorzaken van een acidose?

A

Oorzaken van acidose zijn:
- Toevoeging H+
- Verlies van bicarbonaat
- Verhoging paCO2

HC.4 - Zuur/Base balans

77
Q

Wat zijn oorzaken van een alkalose?

A

Oorzaken van een alkalose zijn:
- Verwijdering van H+
- Toevoeging van bicarbonaat
- Verlaging PaCO2

HC.4 - Zuur/Base balans

78
Q

Bij welke ziektes kan je een acidose zien?

A

Ziektes waarbij je een acidose kan zien zijn:
- Emfyseem
- Astma
- Diabetes
- Diarree
- Renale tubulaire acidose

HC.4 - Zuur/Base balans

79
Q

Wat zijn de normaalwaarde van de pH?

A

De normaalwaarde van pH: 7,40; 7,35-7,45

HC.4 - Zuur/Base balans

80
Q

Wat zijn de normaalwaarde van PaCO2?

A

Normaalwaarde van PaCO2 zijn: 40; 35-45

HC.4 - Zuur/Base balans

81
Q

Wat zijn de normaalwaarde van [HCO3-]?

A

Normaalwaarde van [HCO3-]: 24; 22-26

HC.4 - Zuur/Base balans

82
Q

Welke waardes geeft een arteriële bloedgas analyse (Astrup)?

A

Waardes die een arteriële bloedgas analyse (Astrup) geven zijn:
- pH
- PaCO2
- PaO2 -> 100 mmHg is normaal
- Bicarbonaat actueel
- Base excess

HC.4 - Zuur/Base balans

83
Q

Wat is het base excess?

A

Het base excess is het base overschot, als deze negatief is verlies je base (bicarbonaat).

HC.4 - Zuur/Base balans

84
Q

Wat zijn isobicarbonaat lijnen?

A

Isobicarbonaat lijnen is de lijn van bicarbonaat op het Siggaard-andersen nomogram.

HC.4 - Zuur/Base balans

85
Q

Hoe loopt de compensatie lijn ten opzichte van de isobicarbonaat lijn als je respiritoir compenseert?

A

De compensatie lijn loop paralel ten opzichte van de isobicarbonaat lijn als je respiritor compenseert.

HC.4 - Zuur/Base balans

86
Q

Wat is de anion GAP?

A

De anion GAP bestaat uit het verschil tussen de concentratie anionen en de kationen. Het verschil is hier normalieter zo’n 8-12 mmol/L. Je kan anionen namelijk niet volledig meten en deze vormen het anion GAP

HC.4 - Zuur/Base balans

87
Q

Bij welke ziektes zie je een verhoogd anion GAP?

A

Je ziet een verhoogd anion GAP bij:
- Diabetes; vasten
- Ischemie
- Methanol, ethyleen, glycol, apirine overdosis

HC.4 - Zuur/Base balans

88
Q

Waneer is het anion GAP vergroot?

A

Het ainon GAP is vergroot bij een verhoogde aanwezigheid van organische anionen.

HC.4 - Zuur/Base balans

89
Q

Hoe kan je de H+ in de urine meten?

A

Je kan de H+ in de urine meten door de H+ in de urinebuffers te meten. Dit moet zo’n 70 mmol/dag zijn, dit is de netto zuurexcretie.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

90
Q

Welke urinebuffers zijn er?

A

Urinebuffers zijn:
- NH4+ (ammonium)
- Fosfaat
- Creatinine
- Urinezuur

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

91
Q

Hoe wordt een niet vluchtig zuur door de nier verwijderd?

A

Verwijdering van een niet-vluchtig zuur door de nier:
1- Neutralisatie van H+ protonen door het bicarbonaat, je krijgt dan carbonzuur en een zout
2 - Het zout wordt afgegeven door de nier en komt in de tubulaire vloeistof. De nier zorgt voor een zuur-base scheding. Er is secretie van H+ in het nierfiltraat en deze secretie wordt gekoppeld aan secretie van “nieuw” bicarbonaat in het bloed.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

92
Q

Welke buffer is gebonden aan titreerbaar zuur?

A

Fosfaat is een buffer die gebonden is aan titreerbaarzuur.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

93
Q

Welke buffer is gebonden aan niet titreerbaarzuur?

A

Ammoniak is een buffer die niet gebonden is aan een titreerbaarzuur.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

94
Q

Waarom kan je niet onbeperkt de fosfaat buffer verhogen?

A

Je kan niet de fosfaat buffer blijven verhogen omdat fosfaat kan reageren met calcium. Dit zorgt dan voor neerslag in de blaas en kan leiden tot nierstenen.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

95
Q

Wat is carbonzuuranhydrase?

A

Carbonzuuranhydrase is een enzym dat de reactie van carbonzuur tot CO2 en H2O versneld.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologieHC.5 - Renale zuur/base fysiologie

96
Q

Wat is de nettozuurexcretie ongeveer per dag?

A

De nettozuurexcretie is ongeveer 70mmol/dag.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

97
Q

Hoeveel bicarbonaat verlies je ongeveer per dag in de urine?

A

Je verliest zo’n 10mmol/dag bicarbonaat in de urine.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

98
Q

Hoe wordt bicarbonaat gereabsorbeert?

A

Via de NaH-exchanger wordt er H+ naar het lumen uitgewisseld tegen Na+. H+ vormt in het lumen met bicarbonaat een carbonzuur. Door carbonzuuranhydrase wordt het omgezet in H2O en CO2, dat de cel ik kan diffunderen. In de cel wordt het door een andere vorm van carbonzuuranhydrase terug omgezet in H+ en bicarbonaat. De bicarbonaat gaat via de basolaterale zijnde naar het bloed en de H+ circuleerd weer naar het lumen via de NaH-exchanger.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

99
Q

Hoe gaat de uitscheiding van H+ via een urinebuffer (niet bicarbonaat) die een titreerbaarzuur vormt?

A

Aan de apicale zijde zitten een protonpomp en een NaH exchanger. De H+ komt uit de reactie van CO2 en H2O naar bicarbonaat. Het proton gaat naar de urine en de bicarbonaat naar de bloedzijde. Het H+ kan dan worden gebuferd door bijvoorbeeld fosfaat.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

100
Q

Hoe werkt de uitscheiding van H+ via de vorming van NH4+ uit ammoniak?

A

Ammoniak kan in de cel een proton opnemen en ammonium (NH4+) vormen. Ammonium kan niet door het celmembraan dus wordt de H+ via de NaH-exchanger naar het lumen gepompt en gaat het ammonium als ammoniak door het celmembraan. In het lumen vormt het weer samen ammonium.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

101
Q

Hoe gaat de terugreabsorptie van ammonium in de Lis van Henle?

A

In de Lis van Henle zit er aan de apicale zijde een NKCC2 en een K+ kanaal. Deze kanalen kunnen ook ammonium transporteren. Een groot deel van al het amonium wordt weer terug gerabsorbeerd en wordt uiteindelijk afgegeven aan het interstitium.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

102
Q

In de normaal situatie is de proton pomp in de α-intercallair cellen in de verzamelbuis weinig actief. Wat gebeurd er in deze situatie met het ammonium en ammoniak in het interstitium?

A

Als er weinig zuurbelasting is dan is de proton pomp in de α-intercallaircellen weinig actief. Dit zorgt ervoor dat er in deze normale situatie het ammomium uit het interstitium wordt afgevoerd naar de lever en daar wordt afgebroken tot ureum.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

103
Q

Bij een zuurbelasting wordt de proton pomp in de α-intercallair cellen in de verzamelbuis juist actiever. Het pompt protonen naar buiten en de ontstane bicarbonaat wordt aan de basolaterale kant afgeven. Wat gebeurd er in deze situatie met het ammonium en ammoniak in het interstitium?

A

Bij een zuurbelasting wordt de proton pomp in de α-intercallair cellen in de verzamelbuis juist actiever. Het pompt protonen naar buiten en de ontstane bicarbonaat wordt aan de basolaterale kant afgeven. Doordat de protonpomp protonen in de urine pompt wordt deze zuurder. Hierdoor diffundeer de ammoniak uit het interstitium door de cel naar de urine en buffert hier de H+ en vormt het ammonium.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

104
Q

Hoe kan je de protonpomp capiciteit in de α-intercallair cellen verhogen?

A

Een deel van de protonpompen in de α-intercallair cellen zitten in vesicels in de cel. Bij activatie van de protonpomp in het membraan kunnen deze intracellulaire pompen naar het membraan gaan. Hierdoor wordt de pompcapiciteit verhoogd.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

105
Q

Welk hormoon kan de verhoging van capiciteit van protonpompen in werking zetten?

A

Aldosteron kan de verhoging van capiciteit van protonpompen in werking zetten.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

106
Q

Wat gaat de nier doen bij een chronische alkalose?

A

Bij een chronische alkalose ontstaat er een nieuw celtype β-intercallaircellen. Hier zit de proton pomp aan de baslolaterale kant en aan de apicale kant zit pendrin deze geeft bicarbonaat af aan de urine.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

107
Q

Wat doet de nier ter compensatie van een acute alkalose?

A

Bij een acute alkalose remt de de nettozuur excretie door de activatie van de protonpomp te remmen.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

108
Q

Waarom is er bij volumedepletie altijd een H+ secretie (zelfs als iemand een alkalose heeft)?

A

Bij een volumedepletie wordt het RAAS geactiveerd. Dit verhoogd de Na+ retentie. Bij een volumedepletie is er een H+ secretie omdat dit gepaard gaat met Na+ retentie.

HC.5 - Renale zuur/base fysiologie

109
Q

Wat is het belangrijkste component van de regulatie van de uitscheiding van kalium?

A

De regulatie van de uitscheiding van kalium is gereguleerde secretie.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

110
Q

Waar wordt zo’n 80% van de kalium gereabsorbeerd?

A

Zo’n 80% van de kalium wordt in de proximale tubulus gereabsorbeerd.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

111
Q

Als er een verhoogd kalium is waar vind dan de secretie plaats?

A

Als er een verhoogd kalium is vind er in de corticale verzamelbuis secretie plaats.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

112
Q

Hoe gaat de Kalium reabsorptie in de proximale tubulus?

A

In de proximale tubulus is er sprake van paracellulair transport. Door de solvent drag wordt Kalium gerabsorbeerd de capilairen in.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

113
Q

Hoe gaat de Kalium reabsorptie in de Lis van Henle?

A

In de Lis van Henle zit de NaKCl2 contransporter 2, de kalium reabsorptie hiervan is elektrochemisch gezien neutraal. Door de hoge concentratie in de cel wil Kalium de cel uit. Deze gaat via de basolaterale zijde naar de TAL waardoor er hier een positieve lading is.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

114
Q

Waar zit de gereguleerde kalium reabsorptie voornamelijk?

A

De gereguleerde reabsorptie zit voornamelijk in de corticale verzamelbuis.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

115
Q

Hoe wordt de reabsorptie van kalium in de corticale verzamelbuis gereguleerd?

A

In de corticale verzamelbuis zit een epitheliaal natrium kanaal, deze staat onder invloed van aldosteron. Doordat natrium naar binnen gaat wordt het lumen negatiever. Hierdoor gaat kalium de cel uit. De secretie van kalium staat dus onder invloed van aldosteron.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

116
Q

Hoe gaat de kalium reabsorptie verderop in de verzamelbuis?

A

Verderop in de verzamelbuis zit een K+H+ ATPase. Hier wordt H+ naarbuiten gedaan en K+ naar binnen.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

117
Q

Hoe wordt de Kalium plasma concentratie op korte termijn geregeld?

A

Een belangrijke regulatie op korte termijn van de kalium concentratie in het plasma, is de verschuiving van kalium van extracellulair naar intracellulair. Bij een verhoogd kalium wordt kalium opgeslagen in de cel (voornamelijk levercellen). Dit wordt gedaan door NaK-ATPase

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

118
Q

Welke factoren hebben inlvoed op de opslag van Kalium in de cel?

A

Factoren die invloed hebben op de kalium opslag in de cel zijn:
- Epinefrine
- Insuline

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

119
Q

Waarom heeft epinefrine invloed op de opslag van kalium in de cel?

A

Epinefrine zorgt ervoor dat er meer cAMP is waardoor de ATP’ase sneller gaat.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

120
Q

Waarom heeft insuline invloed op de opslag van Kalium in de cel?

A

Insuline zet de NaK-ATP’ase harder.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

121
Q

Welke twee effecten kan aldosteron hebben?

A

Effecten van aldosteron zijn:
- Effect op het ENaK kanaal, dit zorgt voor kalium secretie
- Stroomopwaarst effect op de NCC tranporter die NaCl transporteert.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

122
Q

Waarom is de kalium secretie niet afhankelijk van volume contractie/expansie?

A

De distale flow en aldosteron houden elkaar in evenwicht hierdoor is de kalium secretie niet afhankelijk van de volume contratie/expansie.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

123
Q

Hoe is de interactie van kalium en de zuurbaseregulatie?

A

Bij een acidose is er veel H+ in het bloed, deze gaan de cel in waardoor er meer positieve ionen in de cel zitten. K+ gaat dan uit de cel waardoor er een hyperkaliëmie ontstaat.

Als K+ omhoog gaat, gaat juist H+ naarbuiten dit leid tot een alkalisering in de cel. De niercel reageert op deze interne alkalisering door minder H+ uit te scheiden waardoor iemand juist ook verzuurd.

HC.6 - Regulatie van de kalium uitscheiding

124
Q

Wat is de normaalwarde van natrium in het plasma?

A

De normaalwaarde van natrium in het plasma is 136-145.

HC.7 - Klinische stoornissen in de waterbalans

125
Q

Tot welke complicatie kan een acute hypo/hypernatriëmie leiden?

A

Acute hypo/hypernatriëmie kan leiden tot hersenzwelling/krimp.

HC.7 - Klinische stoornissen in de waterbalans

126
Q

Waar is vaak sprake van bij een hyponatriëmie?

A

Bij een hyponatriëmie is er vaak sprake van te veel water en te veel anti-diuretisch hormoon.

HC.7 - Klinische stoornissen in de waterbalans

127
Q

Hoe behandel je een acute hyponatriëmie?

A

Een acute hyponatriëmie geef je hypertoon zout om water uit de cellen te halen want je moet het hersenoedeem behandelen.

HC.7 - Klinische stoornissen in de waterbalans

128
Q

Hoe behandel je chronische hyponatriëmie?

A

Behandeling chronische hyponatriëmie:
- Waterbeperking
- Lis diuretica
-( Vasopressine receptero antagonisten)
- SGLT2- remmers

HC.7 - Klinische stoornissen in de waterbalans

129
Q

Wat zijn risicogroepen voor hypernatriëmie?

A

Risicogroepen hypernatriëmie:
- Jong/oud
- Ontregelde suikerziekte
- IC patiënten

HC.7 - Klinische stoornissen in de waterbalans

130
Q

Wat zijn oorzaken van hypernatriëmie?

A

Oorzaken hypernatriëmie zijn:
- Niet aangevuld waterverlies
- Toegenomen waterverlies
- Positieve zoutbalans

HC.7 - Klinische stoornissen in de waterbalans

131
Q

Wat kan je meten om de diagnose hypo- of hypernatriëmie te stellen?

A

Om de diagnose hypo- of hypernatriëmie te stellen meet je:
- Osmolaliteit urine -> maat ADH
- Urine natrium -> maat RAAS

HC.7 - Klinische stoornissen in de waterbalans