Week 7: Hoorcolleges Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van astma:

A

De definitie van astma is:
Astma is een heterogene ziekte met meestal een chronische luchtwegontsteking. Het wordt gekenmerkt door klachten zoals: piepen, hoesten, kortademigheid en druk op de borst in combinatie met een variabele luchtwegobstructie hetgeen kan wisselen over de tijd in frequentie en intensiteit.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel mensen wereldwijd hebben astma (in miljoenen)

A

Wereldwijd hebben zo’n 300 miljoen mensen astma.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de prevalentie van astma in Europa (in percentages)?

A

13% van de kinderen hebben astma, 8% van de volwassenen hebben astma.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel procent van de mensen met astma hebben matig of ernstige astma?

A

Zo’n 30% van de mensen met astma hebben een matige of ernstige vorm.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de voornaamste reden dat de prevalentie van astma toeneemt?

A

De prevalentie van astma neemt toe door de verslechterende levensstijl.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar zitten de problemen van astma voornamelijk?

A

De problemen bij astma zitten voornamelijk in de geleidende luchtwegen.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er bij astma in de luchtwegen?

A

Bij astma ontstaat er een inflamatoir proces plaat van de luchtwegen. Er is:
- bronchoconstrictie
- oedeemvorming
- mucusvorming
- bronchiale hyperreactiviteit
- luchtwegremodeling
- Productie FeNO

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn symptomen van astma?

A

Symptomen van astma zijn:
- Kortademigheid
- Druk op de borst
- Piepende ademhaling
- Hoesten

(De mate van klachten komt overeen met de mate van luchtwegvernauwing.)

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is er met de een seconde waarde van een astma patiënt ten opzichte van die van een gezond iemand?

A

De een seconde waarde van een astma patiënt is lager dan de een seconde waarde van een gezond iemand.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houd de reversibliteitstest in?

A

Bij de reversibliteit test meet je de longfunctie an de patiënt. Na de initiële meting, geeft je een luchtwegverwijder. Dan meet je de longfuncite nog een keer en kijk je of er een verschil is.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer is er sprake van reversibliteit?

A

Er is sprake van reversibliteit als er na het geven van de SABA (luchtwegverwijder), er een toename is van FEV1 met >12% en 200ml

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houd de provicatietest in?

A

Je meet de longfunctie van de patiënt die op dat moment geen last heeft van klachten en dan ga je de luchtweg provoceren door een stof toe te dienen (histamine/metacholine). Je meet dan nog een keer de longfunctie en kijkt of er een verschil is in de longfuncties.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer is er sprake van hyperreactiviteit (bij de provocatietest)?

A

Er is sprake van hyperreactiviteit als er een afname is van FEV1 met >20%. (bij al lage dosis, mensen met astma regeren al om 16mg/ml histamine)

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er bij bronchiale hyperreactiviteit?

A

Bij bronchiale hyperreactiviteit kunnen de zenuwen door de een prikkel gestimuleerd raken onder invloed van aanwezige ontstekingscellen. Hierdoor gaat er een signaal naar de hersenstam en via de hersenstam gaat er weer een signaal naar de ontstekingscellen, die dan de toxische inhoud uitstorten. Door deze toxische inhoud worden de gladde spiercellen gestimuleerd en gaan deze contraheren.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke factoren kunnen er meespelen voor iemand om astma te ontwikkelen?

A

Astma heeft een erfelijk component andere factoren zijn:
- Sexe
- Overgewicht
- Dieet
- Allergenen
- Roken
- Infecties
- Werkgerelateerde allergenen.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel genen zijn er betrokken bij astma?

A

Er zijn zo’n 25 genen betrokken bij astma.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zegt de epigenetica?

A

De epigenetica zegt eigenlijk dat factoren van buiten ook het genoom kunnen beïnvloeden.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Op welke manieren kan je astma indelen?

A

Je kan astma indelen op:
- Fenotype:
- Edotype
- Biomarker

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houd indelen op fenotype in?

A

Indelen op fenotype doe je als je mensen indeelt per groep met gemeenschappelijke klinische kenmerken ontstaan vanuit interactie met gentoype en de omgeving.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat houd indelen op endotype in?

A

Indelen op endotype doe je als je mensen indeelt op het biologische mechanisme dat ten grondslag ligt van een observeerbare eigenschap

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat houd indelen op biomarker in?

A

Indelen op biomarker doe je als je mensen indeelt op basis van een signaalstof die de onderliggende aandoening weergeeft.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke (indelingen van) astma soorten zijn er?

A

Astma soorten:
- Allergische/niet-allergische astma (fenotype)
- Eosinofiele/non-eosinofiele astma (endotype)
- Th2 hoge/ Th2 lage astma (biomarker)

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer spelen Th1 cellen een belangrijke rol?

A

Th1 cellen spelen een belangrijke rol bij een virusinfectie, tuberculose en COPD.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer spelen Th2 cellen een belangrijke rol?

A

Th2 cellen spelen een belangrijke rol bij allergische astma, atopische dematitis (eczeem) en worminfecties.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke cytokines maakt de Th2 cel als deze wordt geactiveerd?

A

De cytokines die de Th2 cel maakt bij activatie zijn:
- IL4
- IL5
- IL9
- IL 13

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe worden de Th2 cellen aangestuurd in een klassiek astma respons?

A

De dendritische cel kan antigenen ontvagen door het epitheel heen. De dendritsche cel communiceert met de Th2 cel en presenteert het antigen. Hierdoor wordt de Th2 cel geactiveerd en gaat cytokines aanmaken.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke cellen sturen de Th2 cytokines aan in een klassiek astmarespons?

A

De Th2 cytokinees sturen in een klassiek astma respons eosinofielen, mestcellen, M2-macrofagen en B-cellen aan.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat gebeurt er als de Th2 cytokinse bij het epitheel komen in een klassiek astma respons?

A

De Th2 cytokines die bij het epitheel komen zorgen ervoor dat de FeNO productie omhoog gaat en dat de slijmbeker meer mucus gaat produceren. Alle factoren bij elkaar zorgt voor het astma respons

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Naast de Th2 cel kan er in het astma respons ook een andere cel actief zijn, welke is dit?

A

Naast de Th2 cel kan er bij een astmarespons ook de ILC2 cel actief zijn.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe zorgt de ILC2 cel voor een astma respons?

A

Een ILC2 cel kan ook actief zijn zonder tussenkomst van de dendritische cel. De ILC2 cel kan actief worden door prikkeling van het epitheel. De ILC2 maakt inprincipe dezelfde cytokines aan als de Th2 cel.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke loop is niet gevoellig voor inhalatie steroïde? (Th2 of ILC2)

A

ILC2 is niet gevoelig voor inhalatie steroïde, de Th2 is dat wel.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wanneer is de FeNO verhoogd?

A

De FeNO is verhoogd bij >20 ppb.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wanneer zijn de eosinifielen verhoogd?

A

De eosinifielen zijn verhoogd bij >150 cellen per microliter

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar heb je het over als je het hebt over de astma controlle?

A

De astmacontrolle geeft eigenlijk aan hoe goed iemand is ingesteld en hoe veel last iemand dus heeft van hun astma.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

De astmacontrollequestionair (ACQ) is een vragenlijst om te beoordelen hoe goed iemand hun astma controlle is. Wanneer is deze: goed, matig, slecht?

A

De astmacontrollequestionair (ACQ) heeft rangen van 0-6. Je controlle is:
- Goed: 0,0-0,74
- Matig: 0,75-1,5
- Slecht: 1,5+

Een verandering van 0,5 is al klinisch relevant.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de heillige drie eenheid van astmacontrolle?

A

Heillige 3 eenheid:
ACQ
- Goed: 0,0-0,74
- Matig: 0,75-1,5
- Slecht: 1,5+

Excerbaties voorgaande jaar
- Goed: 0
- Matig: 1
- Slecht: >2

FEV1/FVC
- Goed: normaal
- Matig: <5% LLN
- Slecht: >5% LLN

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke catogorieën astma medicaie zijn er?

A

Catogorieën astma medicatie:
- Luchtwegverwijdende medicatie
- Ontstekingsremmend
- Biologicals
- Combinaties

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke cel speelt er bij de Th2 laag type astma een rol?

A

Bij de Th2 type lage astma, speelt Th2 geen rol maar juist Th17. Deze cel heeft ook een andere combinaties cytokines en die stiumuleren juist inflamatie.

HC.1 - Pathofysiologie van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de bouwstenen van een astma behandeling?

A

De bouwsten van de astmabehandeling zijn:
- Preventieve maatregelen (Allergeenvermijding, educatie, vaccinatie, rookstop, zelfmanagment)
- Luchtwegverwijders (SABA, LABA, anticholinergica)
- Ontstekingsremmers (ICS, LTRA, theofylline, OCS, biologicals)
- Reconditioneren (dieet, bewegen, gedrag)

HC.2 - Een patiënt met astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de behandeldoelen van de behandeling van astma?

A

Behandeldoelen astma:
- Miminmale of geen klachten
- Preventie of vroege interventie van astma-excerbaties
- Verkrijgen/behouden optimale longfunctie
- Medicatie in laagst mogelijke dosis

HC.2 - Een patiënt met astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn risicofactoren voor levensbedreigende astma?

A

Risicofactoren levensbedrijgende astma:
- Langer bestaande astma
- Slechte astmacontrolle
- Afhankelijkheid van OCS
- Medicatie ontrouw
- Psychosociale factoren
- Slechte begeleiding
- Oudere leeftijd
- Roken
- Aspirine gevoelligheid
- Eerdere opname in ziekenhuis voor astma
- Invasieve beademing

HC.2 - Een patiënt met astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar zit de meeste weerstand in de longen?

A

De meeste weerstand in de longen zit bij de 4de generatie, het oppervlak is hier kleiner dan in de alveoli.

HC.3 - Longfunctie en hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waar heb je meer last van bij een vernauwde lucht weg, de in- of uitademing? En waarom?

A

Bij een vernauwde luchtweg heb je meer moeite met de uitademing dan de inademing. Bij inademing trek je de longen en luchtwegen uit elkaar waardoor je ze meer openhoud. Bij uitademing wordt het juist kleiner.

HC.3 - Longfunctie en hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de belangrijkste tekenen van een luchtwegobstructie?

A

Belangrijke tekenen van een luchtwegobstructie zijn:
- Een verlaagd FEV1/FVC ratio (obstructie patroon flow-volume curve)
- Een verlaagde PEF (peak expiritoire flow), (bij obstructieve ziekte kunnen mensen ook een normale PEF hebben deze neemt dan wel snel af).

HC.3 - Longfunctie en hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wanneer is de FEV1/FVC ratio verlaagd?

A

De FEV1/FVC ratio is verlaagd als deze <70% is of als de standaard deviatie onder de lower limit of normal ligt = < -1,64

HC.3 - Longfunctie en hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Aan de hand van welke kenmerken wordt de voorspelde longfunctie gedaan?

A

De voorspelde longfunctie wordt gedaan aan de hand van:
- Leeftijd
- Lengte
- Geslacht
- (etniciteit)

HC.3 - Longfunctie en hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Als je een reversiblieteitstest afneemt moet je vooraf de medicatie staken vanaf hoe lang?

A

Als je een reversibliteitstest doet moet je vooraf de medicatie staken:
- Kortwerkende bronchodilatator >8 uur
- Langwerkende bronchodilatator >12-16 uur

HC.3 - Longfunctie en hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is bronchiale hyperreactivitieit?

A

Bronchiale hyperreactieviteit is een verhoogde prikkelbaarheid van de luchtwegen voor specifieke (allergische) en onspecifieke (chemische, fysische) prikkels wat leid tot een epxiritoire flow limitatie.

HC.3 - Longfunctie en hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat doe je bij een indirecte provicatie test / specifieke test?

A

Je gaat kijken of je de astma reactie kan uitlokken door een specifieke prikken. Bijvoorbeeld inspanning bij inspannings astma

HC.3 - Longfunctie en hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wanneer is er sprake van bronchiale hyperreactiviteit?

A

Er is sprake van bronchiale hyperreactiviteit als er sprake is van 80% van de baseline of via de PC20
PC20:
- <1,0 mg/ml -> ernstige bronchiale hyperreactiviteit
- 1,0 - 8,0 mg/ml -> matige bronchiale hyperreactiviteit
- 8,0 - 32 mg/ml -> Lage bronchale hyperreactiviteit
- >32 mg/ml -> geen bronchiale hyperreactiviteit

HC.3 - Longfunctie en hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat doe je bij de Eucapnische hyperventilaite test?

A

Bij de eucapnische hyperventilaite test laat je mensen inspanning simuleren door ze te laten hyperventileren. Je laat ze dan een bepaald gasmengsel inademen en dan meet je of de FEV1 daalt. Bij bronchiale hyperreactiviteit zie je een daling van FEV1>15%

HC.3 - Longfunctie en hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Door welke virussen hebben kinderen meer kans op astma?

A

Kinderen hebben meer kans op astma door het (RS virus en) het rinovirus.

HC.4 - Astma bij kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is het risico voor kinderen die prenataal en/of passief meeroken?

A

Kinderen die prenataal of passief meeroken hebben:
- Twee keer zoveel kans op luchtwegsymptomen in het eerste levensjaar
- Neonataal een lagere longfunctie wat aanhoud tot in de schoolleeftijd
- Hebben 20% meer kans op astma.

HC.4 - Astma bij kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Welke punten moet je vragen om een vermoeden van astma te concretiseren?

A

Punten in de anamnese bij astma zijn:
- Aard van symptomen (piepen, benauwdheid, kortademigheid, hoesten)
- Wanneer en hoe de symptomen begonnen zijn
- Triggers (infecties, allergenen, inspanning, emoties etc.)
- Allergieën
- Blootstelling
- Eczeem, hooikoorts
- Positieve familie anamnese eerste graads
- Voorgeschiedenis: (prematuur geboren?)
- Effect mogelijke behandeling

HC.4 - Astma bij kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe hoog moet de FeNO zijn bij kinderen om positief te zijn?

A

Bij kinderen moet de FeNO >25 ppb zijn om postief te zijn.

HC.4 - Astma bij kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat zijn niet-medicamenteuze behandelingen van astma bij kinderen?

A

Niet medicamenteuze behandelingen voor astma bij kinderen zijn:
- Voorlichting (wat is astma, hoe werken medicijnen, voorkomen prikkels, astma actieplan)
- Vermijden prikkels
- Gezonde leefstijl

HC.4 - Astma bij kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Welke toedieningsvormen zijn er voor inhalatiemedicatie?

A

Toedieningsvormen van inhalatiemedicatie zijn:
- Dosisaërosol met of zonder voorzetkamer (met kinderen altijd met!)
- Ademgestuurde dosisaërosol
- Poederinhalator
- (Vernevelaar)

HC.4 - Astma bij kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Hoeveel van de mensen die roken krijgen COPD?

A

Van de mensen die roken krijgt zo’n 40-50% van de mensen COPD

HC.5 - Basale mechanismen COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is de definitie van COPD?

A

De definitie van COPD is:
COPD is een verzamelnaam van een heterogene longaandoening die zich kenmerken door chronische respiritoire klachten (benauwdheid, hoest, sputum, exacerbaties), het gaat gepaard met structurele afwijkingen in de luchtwegen en/of alveoli. Dit leidt in de tijd tot een persisterende vaak progressieve luchtwegobstructie.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Welke fenotypes van COPD zijn er?

A

De fenotypes van COPD zijn:
- Bronchitis en brochiolitis
- Emfyseem
- Luchtweginflammaties
- Combinaite beeld

HC.5 - Basale mechanismen COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is een overeenkomend aspect van alle COPD fenotypes?

A

Alle COPD fenotypes leiden tot een systematische inflammatie dit heeft een effect op zowel de longen maar ook op de rest van het lichaam.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

62
Q

Wat zie je bij het COPD fenotype: longemfyseem?

A

Bij het COPD fenotype: longemfyseem is er veel bula vorming, er is een destructie van de alveoli waardoor er een groot verlies is van alveolair oppervlak en dus diffusie capiciteit.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

63
Q

Wat zie je bij COPD fenotype: Bronchitis?

A

Bij het COPD fenotype: chronische bronchitis zijn de bronchieën uitgezet en verdikt. Ze zijn veel roder dan normaal en er is veel slijm. Patiënten met dit fenotype hebben dan ook een productieve hoest.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

64
Q

Hoeveel mensen wereldwijd hebben COPD?

A

Zo’n 300 miljoen mensen wereldwijd hebben COPD (10,3%). Zo’n 3 miljoen mensen gaan jaarlijks dood aan COPD.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

65
Q

Wat zijn risicofactoren voor COPD?

A

Risicofactoren voor COPD zijn:
- Erfelijke aanleg
- Roken
- Astma bronchiale
- Luchtvervuilling
- alfa-1-antitrypsine deficientie (genetisch)
- Luchtweginfecties
- MMP12 (genetisch)
- Lagere socioeconomische status

HC.5 - Basale mechanismen COPD

66
Q

Wat zijn de etiotypes van COPD?

A

Etiotypes van COPD zijn:
- Vroeggeboorte
- Omgeving (luchtvervuilling, roken)
- Infecties en luchtwegaandoeningen op kinder leeftijd

HC.5 - Basale mechanismen COPD

67
Q

Wat zijn de pathogenetische mechanismen die bij COPD een rol spelen?

A

Pathogenese COPD:
- Oxidatieve stess
- Protease-antiprotease onbalans
- Inflammatoire en ontstekingsfactoren

HC.5 - Basale mechanismen COPD

68
Q

Hoe zorgt oxidatieve stress voor het ontstaan van COPD?

A

De oxidanten uit de sigarettenrook zorgen ervoor dat de oxidantenbalans in de longen uit evenwicht raakt, de macrofagen nemen dit op en starten een immuunrespons wat tot inflammatie leidt.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

69
Q

Hoe zorgt de protease-antiprotease onbalans voor COPD?

A

Proteasen uit inflammatoire cellen leiden tot destructie van elastine en daarbij ontstaat emfyseem.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

70
Q

Waarom is alfa-1-antitrypsine deficientie een risicofactor voor COPD?

A

Als je te weinig alfa-1-antitrypsine hebt leid dit tot een versneld verlies bij de ontsteking, waardoor de luchtwegwand verdikt wordt, ook zorgt het ervoor dat de elastische vezels kapot gaan.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

71
Q

Welke aspecten van COPD zijn reversibel en welke irreversibel?

A

Bij COPD is de chronische ontsteking en de contractie van de gladde spiercellen reversibel. De vernauwing en fibrose van de luchtwegen en de destructie van de alveolaire structuur en septa zijn irreversibel.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

72
Q

Waardoor kan er pulmonale hypertensie bij COPD ontstaan?

A

De pulmonale hypertensie bij COPD ontstaat doordat er een hypoxische vasoconstrictie van de kleine arteriolen is.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

73
Q

Wat zijn de pathofysiologische gevolgen van COPD?

A

De pathofysiologische gevolgen van COPD zijn:
- Afwijkende gaswisseling
- Mucushypersecretie
- Pulmonale hypertensie
- Exacerbaties.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

74
Q

Welke factoren spelen een rol bij de afwijkende gaswisseling bij COPD?

A

De afwijkende gaswisseling bij COPD komt door:
- Het verlies van alveolair oppervlak (door destructie van alveolie en longsepta)
- Afgenomen ventilatie (door obstructie, hyperinflatie en spierzwakte)

HC.5 - Basale mechanismen COPD

75
Q

Hoe speelt de alveolaire macrofaag een rol bij COPD?

A

Bij COPD speelt de alveolaire macrofaag een rol, deze activeert de neutrofiele granulocyt. Dit is een CD8+ (Tc1) gedreven proces

HC.5 - Basale mechanismen COPD

76
Q

Wat zijn de symptomen van COPD?

A

Symptomen van COPD zijn:
- Kortademigheid
- Chronische hoest
- Herhaalde periodes van piepende ademhaling
- Herhaalde periodes met lagere luchtweginfecties

HC.5 - Basale mechanismen COPD

77
Q

Hoe stel je de diagnose van COPD vast?

A

Bij patiënten met een verdenking op COPD voer je spirometrie uit. Bij de longfunctiemeting zie je dat deze mensen een verhoogde luchtweerstand hebben. Je ziet het verloop van een obstructieve longfunctie.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

78
Q

Hoe wordt COPD geclassificeerd en wat zijn de vereiste per klasse?

A

COPD wordt geclassificeerd via de GOLD criteria:
- GOLD 1: FEV1 > 80% voorspeld
- GOLD 2: 50% < FEV1 < 80% voorspeld
- GOLD 3: 30% < FEV1 < 50% voorspeld
- GOLD 4: < 30% voorspeld

HC.5 - Basale mechanismen COPD

79
Q

Waaraan moet een patiënt voldoen om een GOLD classificatie te krijgen?

A

Om een GOLD classificaite te geven is het een vereiste dat de FEV1/FVC < 70% is.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

80
Q

Wat moet een patiënt die in met de FEV1 in GOLD 3 valt erbij hebben om toch in GOLD 4 te vallen?

A

De mensen in GOLD 3 die een FEV1 hebben tussen de 30-50% en daarbij een respiritoire insufficiëntie ontwikkelen (CO2 stijging), valen ten gevolge van hun prognose ook in GOLD 4.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

81
Q

De GOLD classificatie zegt nog niks over het functioneren van de patiënt. Welke andere tools kan je hiervoor gebruiken?

A

Tools die meer zeggen over de patiënt zijn:
- mMRC
- CAT
- ST George respiritoire questionaire

HC.5 - Basale mechanismen COPD

82
Q

Wat zijn de 5 A’s om roken te stoppen?

A

5 A’s om roken te stoppen zijn:
- Ask
- Advise
- Asses
- Assist
- Arrange

HC.5 - Basale mechanismen COPD

83
Q

Wat kan je doen ter behandeling van COPD?

A

Behandeling COPD:
- Vroege diagnose en stadiumgerichte behandeling (verbeteren en/of voorkomen van symptomen, reductie van aantal exacerbaties)
- Diagnoese en behandeling van extrapulmonale verschijnselen (verbeteren gezondheidstoestand)
- Adequate voeding en revalidatie (behoud spierkracht en conditie)
- Zuurstof/(thuis)beademing, (enoscopische) chirurgie, longtransplantatie

HC.5 - Basale mechanismen COPD

84
Q

Welke receptoren zitten er in de luchtwegen en wat doen deze?

A

In de luchtwegen zitten twee receptoren:
- De β2 receptor die voor relaxatie zorgt van de luchtwegen
- De M1,3 (muscarine) receptor die juist zorgt voor constrictie van de luchtweg.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

85
Q

Welke medicatie geeft je vaak bij COPD?

A

Medicatie bij COPD:
- β2 agonist
- Muscarine antagonist -> anitcholinerga

HC.5 - Basale mechanismen COPD

86
Q

Wanneer kunnen corticosteroïden nuttig zijn bij COPD?

A

Alleen bij COPD met een FEV1 < 60% en eosinifielen > 300 in het bloed kunnen inhalatie corticosteroïden nuttig zijn.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

87
Q

Welke factoren bepalen de prognose van COPD?

A

De prognose van COPD wordt bepaald door het aantal exacerbaties (hoe meer hoe hoger de mortaliteit), de ernst, het longfunctioneren, of ze chronische niet invasieve beademing hebben en de bestaande co-morbiditeit.

HC.5 - Basale mechanismen COPD

88
Q

Wat is de definitie van respiritoire insufficiëntie?

A

De definitie van respiritoire insufficiëntie:
- Falen van de gaswisseling door het falen of ontbreken van het ademhalingssysteem
- Onvoldoende oxygenatie van het weefsel
- Falen van de CO2 homeostase
- Acuut of chronisch

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

89
Q

Wat zijn de drie belangrijke componenten die de ademhaling tot stand brengen?

A

Er zijn drie belangrijke componenten die de ademhaling tot stand brengen:
- Centrale zenuwstelsel -> drive om adem te halen
- Sensorische input
- Longen en spieren

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

90
Q

Wat is het probleem bij respiritoir falen type 1?

A

Bij respiritoir falen type 1 is er een probleem in de zuurstofopname (hypoxaemi), dit is vaak een probleem op alveolair niveau.

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

91
Q

Wat is het probleem bij respiritoir falen type 2?

A

Bij respiritoir falen type 2 is er sprake van hypercapnische (te veel CO2) respiritoir falen, dit komt vaak door pomp problemen.

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

92
Q

Hoe is bij respiritoire insufficiëntie type 1 de:
- Saturatie
- pO2
- pCO2

A

Bij respiritoire insufficiëntie type 1 is de:
- Saturatie: < 90%
- pO2: < 60 mmHG (8kPa)
- pCO2: is normaal

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

93
Q

Hoe is de gaswisseling van CO2 ten opzichte van die van O2 op alveolair niveau?

A

Op alveolair niveau is de afgifte van CO2 makkelijker dan de opname van O2.

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

94
Q

Wat kunnen oorzaken zijn voor respiritoir falen type 1?

A

Oorzaken voor respiritoir falen type 1 kunnen zijn:
- diffusiestoornis
- Shunt
- Dode ruimte ventilatie
- Verlaagde O2 in de omgeving

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

95
Q

Wat zijn symptomen van respiritoir falen type 1?

A

Symptomen van respiritoir falen type 1 zijn:
- Benauwd
- Onrustig
- Cyanose
- Tachycardie, dyspnoe
- Polyglobulie (meer rode bloedcellen)

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

96
Q

Hoe is bij respiritoire insufficiëntie type 2 de:
- pO2
- pCO2

A

Bij respiritoire insufficiëntie type 2 is de:
- pO2: Hypoxemie is vaak aanwezig
- pCO2: > 60 kPa (45 mmHg)

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

97
Q

Wat kunnen oorzaken zijn voor respiritoir falen type 2?

A

Oorzaken voor respiritoir falen type 2 kunnen zijn:
- Verhoogde CO2 productie
- Niet willen ademen, ademprikkel ontbreekt
- Kan niet ademen
- Kan niet genoeg ademem

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

98
Q

Waardoor houd je ook water vast bij (ernstig) respiritoir falen?

A

Bij buffering vanuit de nieren via bicarbonaat vind ook Na+ en water reabsorptie plaats. Bij ernstig respiritoir falen houd je dus ook water vast.

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

99
Q

Wat houd COR pulmonale in?

A

COR pulmonale houd in dat door een pulmonale ziekte het hart is aangedaan.

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

100
Q

Wat zijn symptomen van COR pulmonale?

A

Symptomen van COR pulmonale zijn:
- Centraal veneuze druk verhoogd
- Hepatomegalie (vergrote lever)
- Enkeloedeem en ascites (vocht in de buikholte)

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

101
Q

Wat is de behandeling van COR pulmonale?

A

Behandeling COR pulmonale:
- Behandeling van onderliggend lijden
- Behandeling van uitlokkend moment
- Oxygenatie verbeteren
- Ondersteuning/ontlasting rechter ventrikel -> diuretica
- Ventilatie verbeteren

HC.7 - Respiritoire insufficiëntie

102
Q

Wat is bronchiectase?

A

Brochiectase is de verwijding van bronchiën door chronische ontstekingen en constante infectie.

HC.8 - Pathologie van COPD

103
Q

Wat houden obstructieve longziekten in?

A

Obstructieve longziekte is de toename van de weerstand van de airflow door partiële of totale obstructie van de luchtwegen. Bij obstructieve longziekte zie je een verlaagde airflow (FEV1).

HC.8 - Pathologie van COPD

104
Q

Wat houden restrictieve longziekten in?

A

Restrictieve longziekte is de verminderde expansie van het longparenchym. Patiënten met een restrictieve longziekte hebben een verlaagde longcapiciteit.

HC.8 - Pathologie van COPD

105
Q

Wat houd longemfyseem in?

A

Longemfyseem is dilatatie van luchtruimten, distaal van de terminale bronchiolus door destructie van alveolaire septa, zonder fibrose.

HC.8 - Pathologie van COPD

106
Q

Wat houd chronische bronchitis in?

A

Chronische bronchitis is hoesten met slijmproductie gedurende perioden van tenminste 3 maanden in tenminste 2 opvolgende jaren

HC.8 - Pathologie van COPD

107
Q

Welke vormen van longemfyseem zijn er?

A

Er zijn verschillende vormen van emfyseem:
- Centriacinair
- Panacinair
- Paraseptaal (distaal acinair)
- Onregelmatig
(centriacinair en panacinair zijn klinisch gezien het meest belangrijk)

HC.8 - Pathologie van COPD

108
Q

Wat zie je bij centriacinair emfyseem?

A

Bij centriacinair emfyseem:
- is het proximale gedeelte van de acinus aangedaan : respiritoire broncholius
- Dit is een typische vorm van emfyseem bij roken -> het gaat vaak samen met bronchitis

HC.8 - Pathologie van COPD

109
Q

Wat zie je bij panacinair emfyseem?

A

Bij panacinair emfyseem:
- Is de gehele acinus aangedaan
- Zijn met name de ondervelden van de longen aangedaan
- Dit is een typische vorm bij α-1-antitrypsine deficiëntie

HC.8 - Pathologie van COPD

110
Q

Wat zie je bij paraseptaal emfyseem?

A

Bij paraseptaal emfyseem:
- Zit langs de pleura en septa
- Vaak bij littekens
- Wordt veroorzaakt door pneumothorax bij een ruptuur

HC.8 - Pathologie van COPD

111
Q

Wat zie je bij onregelmatig emfyseem?

A

Bij onregelmatig emfyseem:
- Zit niet op een specifieke plaats, is vaak een gevolg van verlittekening
- Is de enige vorm van emfyseem met fibrose

HC.8 - Pathologie van COPD

112
Q

Hoe wordt de bronchiolus opengehouden?

A

De bronchiolus wordt opengehouden door de alveolaire septa.

HC.8 - Pathologie van COPD

113
Q

Hoe zorgt de voortdurende chronische ontsteking voor weefselschade in de longen?

A

Door de ontsteking gaat de activiteit van macrofagen lymfocyten (CD8+) en neutrofiele granulocyten omhoog. Je krijgt een activatie en productie van ontstekingsmediatoren (LTB4, IL-8, TNF) waardoor je een toename krijgt van de matrix degenererende enzym activiteit (MMPs)

HC.8 - Pathologie van COPD

114
Q

Welke processen spelen er bij emfyseem?

A

Pathogenese van emfyseem:
- Productie en verminderde controlle zuurstofradicalen
- Voortdurende chronische ontsteking met weefselschade
- Disbalans protease-antiprotease systeem

HC.8 - Pathologie van COPD

115
Q

Welke typen chronische bronchitis zijn er?

A

Chronische bronchitis onderverdeling:
- mucopurulente chronische bronchitis (met ontsteking, weinig obstructie, veel slijm)
- Astmatische bronchitis (met astma)
- Chronische obstructieve bronchitis (met continue obstructie, belangrijk emfyseem component)

HC.8 - Pathologie van COPD

116
Q

Wat is de Reid index?

A

Reid index = breede van het slijmvlies / totale breedte

HC.8 - Pathologie van COPD

117
Q

Wanneer is de Reid index normaal?

A

De Reid index is normaal als < 0,4.

HC.8 - Pathologie van COPD

118
Q

Wat zijn de pathologische verschijnselen van chronische bronchitis?

A

Chronische bronchitis pathologie:
- Hypersecretie van slijm met “mucostase” in bronchiën
- Hyperplasie van bronchiaal klierweefsel
- Toename slijmbekercellen
- Plaveisel metaplasie
- Ontsteking
- Fibrose

HC.8 - Pathologie van COPD

119
Q

Wat is een bronchiectasie?

A

Een bronchiectasie is een secandaire afwijking, er is hier een permanente verwijding van de bronchiën (en bronchioli). Na chronisch destructerende ontsteking van de bronchus.

HC.8 - Pathologie van COPD

120
Q

Wat zijn de verschillen tussen astma en COPD?

A

Astma
- Wisselende klachten
- Wisselende airflow limitatie
- Soms obstructie
- Geen diffusiestoornis

COPD
- Altijd klachten, in wisselende maten
- Altijd airflow limitatie
- Altijd obstructie
- Bijna altijd diffusiestoornis

HC.9 - Longfunctie bij COPD

121
Q

Welke longvolumes meet je bij spirometrie?

A

Bij spirometrie meet je de dynamische longvolumes oa FEV1, FVC, FEV1/FVC.

HC.9 - Longfunctie bij COPD

122
Q

Welke longvolumes meet je met de bodybox?

A

Bij de bodybox meet je de statische longvolumes oa TLC, FRC, RV, ERV, IC. Als het belangrijk is om echt te weten wat de inhoud van de longen is doe je een bodyboxmeting.

HC.9 - Longfunctie bij COPD

123
Q

Hoe zijn de longvolumes bij restrictieve longziekten?
FEV1
FEV1/(F)VC
FVC
TLC
RV
RV/TLC

A

De longvolumes bij restrictieve longziekten zijn:
FEV1: verlaagd
FEV1/(F)VC: normaal
FVC: verlaagd
TLC: verlaagd
RV: normaal of verlaagd
RV/TLC normaal of verlaagd

HC.9 - Longfunctie bij COPD

124
Q

Hoe zijn de longvolumes bij obstructieve longziekten?
FEV1
FEV1/(F)VC
FVC
TLC
RV
RV/TLC

A

De longvolumes bij obstructieve longziekten zijn:
FEV1: verlaagd
FEV1/(F)VC: verlaagd
FVC: normaal
TLC: verhoogd
RV: verhoogd
RV/TLC: verhoogd

HC.9 - Longfunctie bij COPD

125
Q

Hoe werkt de bodybox?

A

De bodybox is een afgesloten compartiment waarin je metingen doet. Deze metingen zijn gebasseerd op de wet van Boyle (p1 - V1 = p2 - V2). Het volume van de patiënt is onbekend, de druk van de patiënt kan je meten, het volume en de druk van de box zijn bekend en op die manier kan je de volume van de patiënt uitrekenen.

HC.9 - Longfunctie bij COPD

126
Q

In de boybox kan je ook de luchtweerstand nemen. Hoe zie je dit in de grafiek?

A

In de grafiek van de luchtweerstand meting van de bodybox zie je een lusje als er meer volume verplaatsing nodig is voor het behalen van de luchtstroom (dus als er een toegenmoen weerstand is).

HC.9 - Longfunctie bij COPD

127
Q

Welke medicijnen kan je gebruiken voor astma bestrijding?

A

Farmacotherapie astma: symptoombestrijding
- β2 receptor agonisten
- M receptor antagonist
- Theofylline
- Glucocorticoïden
- Cysteïnylleukotrieën receptor antagonist
- Antilichamen tegen IgE of interleukines (IL)

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

128
Q

Wat doen de β2 receptor agonisten?

A

De β2 receptor agonisten zorgen voor bronchodilatatie via Gs-adenylyl cyclase-cAMP pathway. Het kan zo wel als kortwerkend medicijn of als langwerkend medicijn verkregen worden.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

129
Q

Wat is een nadeel van langdurig gebruik van de β2 receptor agonisten?

A

Bij langdurig gebruik van de β2 receptor agonisten, ontstaat er een β2 receptor downregulatie (het aantal receptoren worden minder)

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

130
Q

Wat zijn bijwerkingen van β2 receptor agonisten?

A

Bijwerkingen van β2 receptor agonisten zijn:
- vasodilatatie (reflex tachycardie)
- Aritmiën
- Tremor
- Transpiratie

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

131
Q

Welke medicijnen zijn β2 receptor agonisten?

A

Medicijnen die β2 receptor agonisten zijn:
- Salbutamol
- Terbutaline
- Salmeterol
- Formoterol

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

132
Q

Welke muscarine receptoren zitten er en wat doen deze?

A

In de longen zitten de volgende muscarine receptoren:
- M1: Faciliteert nicotinerge transmissie in ganglia
- M2: (presynaptische) remt ACh release
- M3: Zorgt voor bronchoconstritie

Dus als je een agnost geeft wil je vooral dat deze aangrijpt om de M3 receptor.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

133
Q

Bij wat voor soort patiënt moet je opletten bij het geven van een muscarine receptor antagonist?

A

Muscarine receptoren zitten ook op het hart en de bloedvatten dus bij hartpatiënten moet er wel op worden gelet, echter valt het vaak mee en hebben muscarine receptor antagonisten weinig bijwerkingen.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

134
Q

Welke medicijnen zijn muscarine receptor antagonisten?

A

Medicijnen die muscarine receptor antagonisten zijn:
- Ipratropium
- Tiotropium

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

135
Q

Hoe werkt Theofylline?

A

Theofylline is een bronchodilatator die aangrijpt op het enzym fosfordiëstrase dit een enzym dat cAMP en cGMP afbreekt. Omdat cAMP nodig is voor bronchodilatatie zorgt een verminderde afbraak daarvan voor een langere bronchodillatatie.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

136
Q

Waarom kan Theofylline niet bij kinderen gebruikt worden?

A

Theofylline bind ook aan adenosine receptoren en blokkeert deze. Het heeft een smalle therapeutische breedte en veel bijwerking. Daarom kan het worden gebruikt bij kinderen.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

137
Q

Hoe werken Glucocortico(stero)ïden?

A

Glucocortico(stero)ïden werken ontstekkingsremmend door een verlaging van ontstekingscellen, mediatoren en verlaagd de gevoelligheid van receptoren voor ontstekingsmediatoren. Het werkt op receptoren in de celkern, het moet in de celkern binden aan een GRE receptor. Het is dus een langzaam effect. Daarnaast verhoogd het de β2 receptor dichtheid.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

138
Q

Glucocortico(stero)ïden hebben forse bijwerkingen omdat het de werking van aldosteron kan nabootsen, hoe kunnen deze worden verminderd?

A

Om de bijwerkingen van Glucocortico(stero)ïden te verminderen kan je:
- Het lokaal toedienen
- Zorgen dat de de vorming van het actieve metaboliet in de long is
- Ervoor zorgen dat er een snelle omzetting is naar ongevaarlijke metabolieten
- Het medicijn GR selectief maken (en net MR dat dus ook de receptor is voor aldosteron)

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

139
Q

Welke medicijnen zijn glucocortico(stero)ïden?

A

Medicijnen die glucocortico(stero)ïden zijn:
- Beclometasondiproprionaat
- Budesonide
- Ciclesonide
- Fluticason

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

140
Q

Wat voor soort medicijn is Montelukast?

A

Montelukast is een cysteïnylleukotrieën receptor antagonist. Het kan worden gebruikt bij kinderen met inhalatieproblemen.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

141
Q

Wat ontstaat er uit cysteïnyl leukotrieën?

A

Uit cysteïnyl leukotrieën ontstaat, onder invloed van lipoxygenase, arachidonzuur. Dit zorgt voor bronchoconstrictie, hyperreactiviteit, slijmsecretie en een vergrote vaatwandpermebaliteit.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

142
Q

Welke medicijnen zijn biologicals?

A

Medicijnen die biologicals zijn:
- Omalizumab
- Mepolizumab
- Dupilumab

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

143
Q

Wanneer gebruik je omalizumab?

A

Omalizumab gebruik je bij iemand die astma heeft door een hoog IgE gehalte. Omalizumab kan dit wegvangen.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

144
Q

Wanneer gebruik je Mepolizumab?

A

Mepolizumab gebruikt je bij iemand met eosinofielen astma. IL-5 reguleert de activatie van eosiniofielen en mepolizumab vangt deze weg.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

145
Q

Wanneer gebruik je dupilumab?

A

Dupilumab gebruik je bij inflammatie. Dupilumab vang namelijk IL-4 en IL-13 weg en deze reguleren de inflammatie.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

146
Q

Hoe zit het farmacotherapeutische schema voor astma eruit?

A

Farmacotherapeutische schema astma:
1 - Inhalatiesteroïd + SABA zn
2 - Inhalatiesteroïd + SABA dagelijks
3 - Inhalatiesteroïd + LABA
4 - Verhoging dosis inhalatiesteroïd + LABA
5 - Verhoging dosis inhalatiesteroïd + LABA en overwegen andere opties

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

147
Q

Van welke factoren is het afhankelijk waar de medicijnen in de longen belanden?

A

Waar de medicatie in de long terecht komt is afhankelijk van:
- Deeltjesgrootte aërosol -> MMAD
- Diameter van de luchtwegen
- Inspiritoire flow/ademahalingspatroon ( hoe langzamer hoe beter)

Hoe kleiner de deeltjes zijn hoe dieper ze in de long komen. Echter wil je niet te klein want dan adem je ze ook weeruit.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

148
Q

Welke toedieningssystemen zijn er voor inhalatie medicatie?

A

Toedieningssystemen voor inhalatie medicatie zijn:
- Dosisaërosol
- Droogpoeder inhalatie
- Vernevelaars
- Soft mis inhalers

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

149
Q

Wat is een nadeel van dosisaërosolen?

A

Bij dosisaërosolen gaat de techniek vaak fout waardoor medicatie te hoog in de lucht komt.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

150
Q

Wat zijn voordelen van droogpoederinhalatoren?

A

Voordelen vaan droogpoederinhalatoren zijn:
- Geen drijfgas
- Weinig coördinatie nodig
- Klein en handig
- Grote stabiliteit geneesmiddel

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

151
Q

Wat zijn nadelen van droogpoeder inhalatoren?

A

Nadelen van droogpoeder inhalatoren zijn:
- Prestatie afhankelijk van inspiritoire flow
- Luchtstroom door inhalator ondervind weerstand
- Uniformiteit van dosering is soms problematisch
- Het is duur

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten

152
Q

Welke vernevelaars hebben een luchtstroom nodig en welke niet?

A

Jetvernevelaars hebben een luchtstroom nodig. Mesh en slimme vernevelaars hebben geen luchtstroom nodig.

HC.10 - Farmacotherapie bij obstructieve longziekten