Week 6: Hoorcolleges Flashcards

1
Q

Wat zijn de functies van de longen?

A

De functies van de longen zijn:
- Uitwisseling van gas
- Barrière functie

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 3 belangrijke processen in het gastransport?

A

In het gastransport zijn er 3 belangrijke processen:
- Ventilatie
- Diffusie
- Perfusie

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de een seconde waarde?

A

De een seconde waarde is een maat hoe snel de lucht de long kan verlaten, hieraan kun je problemen bij de uitstroom afleiden.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het Vt?

A

Teugvolume

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het ERV?

A

Expiritoir residuaal volume

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het RV?

A

Residuaal volume

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het FRC?

A

Functioneel residuaal volume

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het TLC?

A

Totale longcapiciteit

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het (I)VC?

A

(Inspiratoire) Vitale capiciteit

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het IRV?

A

Inspiratoire reserve capiciteit

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is FEV?

A

Forced expiritoire volume

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het FVC?

A

Forced vital capiciteit

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het FIV

A

Forced insparatoir volume

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt heliumverdunning?

A

Je weet van te voren de concentratie van het helium in het reservoir. Deze sluit je aan op de proefpersoon, na inwastijd ontstaat er een nieuwe concentratie helium. Doordat je de concentratie van het eerste volume weet kan je dit doorrekenen en aan de hand daarvan kan je het residuaal volume (RV) meten.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een nadeel van de heliumverdunning methode?

A

Een nadeel van de heliumverdunning methode is dat er bij een afgesloten gebied geen helium komt waardoor je dit volume mist. Ook bij het niet goed functioneren komt de helium niet goed aan.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke meting moet je doen om over restritieve longziekten te kunnen praten?

A

Je mag pas praten van een restrictieve longziekte als er een TLC meting is gedaan.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat meet een spirometer?

A

Een spirometer meet volumes.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat meet een pneumotachograaf?

A

Een pneumotachgraaf meet flows.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn voordelen van de flowvolumecurve?

A

De voordelen van de flowvolumecurve zijn:
- Stroomsterkte is een betere maat voor het opsporen van de luchtweerstand
- Fouten tijdens het blazen zijn makkelijker te zien
- Door karakterstieke patronen kan je ziektes herkennen

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer heeft iemand goedgeblazen bij een longfunctie meting?

A

Iemand heeft goed geblazen wanneer:
- Als de curve vanaf TLC (totale longcapiciteit) direct stijl omhoog
- Je een scherpe enkele piek ziet
- De flow geleidelijk afloopt naar 0
- Er geen artefacten te zien zijn

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zie je bij de longfunctie meting als er langzame start van de forced expiratie is (foutieve meting)?

A

Bij iemand die een te langzame start heeft van de forced expiratie bij de longfunctiemeting zie je dat er geen aanvankelijke steile stijging is in de curve.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zie je als iemand bij de longfunctiemeting als er met een lage inspanning wordt geblazen (foutieve meting)?

A

Bij iemand die bij de longfunctiemeting met een lage inspanning blaast zie je dat er een verbreede bovenste piek is.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zie je als er bij de longfunctie meting wordt gehoest (foutieve meting)?

A

Als er wordt gehoest tijdens longfunctiemeting zie je dat er een inham in de ronding van de curve zit.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zie je als bij de longfunctie meting als er een incomplete inspiratie is voor de geforceerde expiratie (foutieve meting)?

A

Als er bij de longfunctiemeting een incomplete inspiratie is voor de geforceerde expiratie zie je dat de curve parallel is verplaatst.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zie je als bij de longfunctie meting als de uitademing stopt voordat de complete expiratie klaar is (foutieve meting)?

A

Als de ademhaling stopt voordat de complete expiratie klaar is zie je dat de rechter hoek van de curve mist.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zie je bij de longfunctiemeting curve bij een obstructieve ziekte?

A

Bij een longfuncitemeting bij een obstructieve ziekte zie je dat er in de curve een minder hoge piek is en de ronding is ingedeukt

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zie je bij de longfunctiemeting curve bij een ernstige obstructieve ziekte?

A

Bij een longfuncitemeting bij een ernstige obstructieve ziekte zie je dat er in de curve een verlaagde piek is en er bijna geen ronding meer en deze bijna geheel afgevlakt is.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zie je bij de longfunctiemeting curve bij een variable extrathoracic stenose?

A

Bij een longfuncitemeting bij een variable extrathoracic stenose zie je dat er in de curve een minder hoge piek heeft en de onderste ronding is afgevlakt.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zie je bij de longfunctiemeting curve bij restrictieve longziekten?

A

Bij een longfuncitemeting bij restrictieve ziekten zie je dat de gehele gehele curve kleiner is.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zie je bij de flowvolume curve bij variable intrathoracic stenose?

A

Bij een longfunctiemeting bij variable intrathoracic stenose zie je dat de curve een kleine piek heeft en verder bijna geheel afgevlakt is.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Met wat correspondeert een vlakke helling in de flowvolumecurve?

A

Een vlakke helling in de flowvolumecurve correspondeert met een verminderde flow.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Met wat correspondeert een steile helling in de flowvolumecurve?

A

Een steile helling in de flowvolumecurve correspondeert met een hogere flow.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de GLI?

A

De GLI staat voor de Global lung function iniatieve.

HC.1 - Longvolumes en ventilatiekarakterstieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke onderdelen vallen onder het gasgeleidingssysteem?

A

De onderdelen van het gasgeleidingssysteem zijn:
- Neus
- Neusbijholte
- Nasofarynx
- Larynx
- Trachea
- Bronchiën
- Bronchioli

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke onderdelen vallen onder het gaswisselingsysteem (inspiratoire systeem)?

A

De onderdelen van het gaswisselingsysteem (inspiratoire systeem) zijn:
- Bronchiolus respiratorius
- Ductus alveolaris
- Sacculus alveolaris
- Alveolus

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke onderdelen vallen onder de bovenste luchtwegen (gasgeleidinssysteem)?

A

De onderdelen van de bovenste luchtwegen (gasgeleidingssysteem) zijn:
- Neus
- Neusbijholte
- Nasofarynx

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke onderdelen vallen onder de onderste luchtwegen (gasgeleidingssysteem)?

A

De onderdelen van de onderste luchtwegen (gasgeleidingssysteem) zijn:
- Larynx
- Trachea
- Bronchiën
- Bronchioli

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn functies van de neusbijholtes?

A

De functies van de neusbijholtes zijn:
- Het verlaagd het gewicht van de schedel
- Het zorgt ook voor het stemgeluid
- Het helpt bij de luchtconditionering
- Het fungeert ook als “stootkussen”

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de functies van de larynx?

A

De functies van de larynx zijn:
- Het is een passage station van lucht
- Het zorgt voor stemgeluid.

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Met welk soort epitheel worden de stembanden en de epiglottis bedekt?

A

De stembanden en de epiglottis worden bedekt met plaveiselepitheel.

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Met welk soort epitheel wordt de larynx (met uitzondering van de stembanden en de epiglottis) bedekt?

A

De larynx (met uitzondering van de stembanden en de epiglottis) wordt bedekt door respiritoir epitheel.

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de kenmerken van de trachea (histologisch gezien)?

A

De kenmerken van de trachea zijn:
- Het is een buis van ongeveer 13cm lang
- Het wordt bekleed met respiritoir epitheel
- Het bevat C-vormige kraakringen, die aan de dorsale kant open zijn en waarvan de uiteinde worden verbonden door gladspierweefsel (musculus trachealis)
- Het heeft geen spierweefsel rondom

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat voor soort systeem is het gasgeleidingssysteem en hoeveel orde heeft het?

A

Het gasgeleidingssyteem is een assymetrisch dichotoom vertakkend systeem en heeft tot 24e ordes. (De trachea is de 0de orde)

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn kenmerken van de bronchus?

A

De kenmerken van de bronchus zijn:
- Het wordt bedekt door respiritoir epitheel
- Het kraakbeen is geheel rond omringt maar is discontinue (kippengaas kraakbeen)
- Het gladde spiercellen gaat rondom
- Onder de gladde spiercellen zit bindweefsel met klierbuizen

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn de kenmerken van de bronchioles?

A

De bronchioles komen overeen met de kenmerken van de bronchiën alleen zit hier geen kraakbeen en geen klieren.

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn de onderdelen van het respiritoir epitheel?

A

De onderdelen van het respiritoir epitheel zijn:
- Meerrijig -> eenlagig alle cellen zijn verbonden met basaalmembraan -> pseudostratified
- Trilhaardragend
- Slijmbekercellen
- Basalecellen
- Neuroendocriene cellen
- Clubcellen

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe zijn de epitheelcellen verbonden met het basaalmembraan?

A

De epitheelcellen zijn aan het basaalmembraan verbonden met hemidesmosomen.

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Uit welke onderdelen bestaat het basaalmembraan?

A

Het basaalmembraan bestaat uit de lamina lucida en de lamina densa daaronder ligt het reticulaire lamina.

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe zijn de epitheelcellen met elkaar verbonden?

A

De epitheelcellen zijn met elkaar verbonden door:
- Tight junctions
- Desmosomen
- Gap junctions
- Adhesive belt

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke soorten trilharen zijn er?

A

De soorten trilharen die er zijn:
- Microvilli ( zitten op bijna alle cellen)
- Cillia (zijn groter dan microvilli)

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn eigenschappen van cillia?

A

Eigenschappen van cillia zijn:
- Temperatuur afhankelijk
- Rigide workingstroke en een gebogen terugslag
- Bevat 9 dubletten van microtubuilli

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn eigenschappen van de basalecellen?

A

De eigenschappen van basalecellen zijn:
- Liggen onderaan het epitheel
- Zijn stamcellen voor andere delende cellen (clubcellen, pneumocyten type 2)
- Maken contact met het basaalmembraan door hemidesmosomen

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat zijn eigenschappen van de mukeuze cellen?

A

Eigenschappen van de mukeuze cellen zijn:
- Produceren mucine (glycoproteïne) (mucus wordt voornamelijk geproduceer door bronchiale klieren)
- Aantal cellen neemt toe bij irritatie
- Aspect van muceuze cellen verandert doordat slijmproductie cyclisch is (wordt af en toe afgegeven)

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat bepaalt mucine?

A

Mucine bepaalt de viscociteit van het secreet uit de mukeuze cellen. (Het wordt bij een ontsteking beïnvloed door het DNA van kapotte cellen.)

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn eigenschappen van brochiaal klierweefsel?

A

Eigenschappen van bronchiaal klierweefsel zijn:
- Gemende sereuze klieren
- Sereus (eiwitrijk) secreet wordt afgevoerd door muceuse buis
- Vanaf middelgrote bronchioli is er secreetproductie

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat zijn eigenschappen van neuroendocriene cellen?

A

Eigenschappen van neuroendocriene cellen zijn:
- Neuroendocriene cellen zijn weinig aanwezig in normale brochus
- Ze spelen een grote rol bij longontwikkeling
- Het aantal neemt toe met ontsteking
- Ze zijn op een lichtmicroscoop niet goed herkenbaar

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat zijn eigenschappen van clubcellen?

A

Eigenschappen van clubcellen zijn:
- Ze zijn aanweizig in kleinere bronchioles (terminale bronchiolus)
- Ze zorgen voor modulatie van de ontstekinsreactie
- Ze zijn verantwoordelijk voor metabolisme van geïnhaleerde potentieel gevaarlijke stoffen
- Ze zijn een stamcel van trilhaarcellen en mukeuze cellen
- Ze zorgen voor surfactant productie

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Doormiddel van wat zorgen clubcellen voor de modulatie van de ontstekingsreactie?

A

Clubcellen zorgen voor de modulatie van ontstekingscellen doormiddel van cytokines/peptides

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zijn acinus?

A

Anice is de primaire pulmonale lobus of in andere worden het zijn alle structuren die uit een respiritoire bronchiolus komen. Dit is de kleinste anatomische eenheid

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is de secundaire lobulus?

A

De secundaire lobulus is alles wat ontspringt uit de terminale brochus, dit is incompleet omgeven met septa. Hier wordt fijnstof vaak afgezet.

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat zijn de poriën van Kohn?

A

Dit zijn kleine “gaatjes” in de alveoli die de alveoli met elkaar verbinden. Dit is voor belang voor de gaswisseling.

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is een nadeel van de poriën van Kohn?

A

Een nadeel van de poriën van Kohn is dat ziektes gemakkelijk kunnen oversteken van het ene blaasje naar het andere blaasje.

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat zijn de kanalen van Lamber?

A

De kanalen zijn eigenlijk hetzelfde als de poriën van Kohn alleen dan in de respiritoire bronchiën

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat bevat alveolair interstitieel weefsel?

A

Alveolair interstitieel weefsel:
- Collageen
- Elastine
- (Myo)fibroblasten
- Macrofagen

HC.3 - Micrioscopische anatomie: longen en luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Van welke factoren is diffusie afhankelijk?

A

Diffusie is afhankelijk van:
- De dikte van het membraan (diffusie afstand)
- Het drukverschil (concentratie van links en rechts)
- Het soort gas
- Temperatuur

HC.4 - Gasdiffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat is de wet van Fick?

A

Vgas =A/T x Dgas x (p1-p2)
Dgas = Sol/√MW

Dgas is de diffusieconstante
Sol is de oplosbaarheid van het gas
√MW is het molecuulgewicht van het gas
Vgas is de hoeveelheid gas per tijdseenheid
A is de oppervlakte van het membraan
T is de dikte van het membraan
p1-p2 is het verschil in partiële druk tussen de alveoli en de cappilairen

HC.4 - Gasdiffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is de “dode” ruimte?

A

Het geleidende gedeelte is de “dode” ruimte hierin vind geen gaswisseling plaats

HC.4 - Gasdiffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is er absoluut nodig voor diffusie?

A

Voor diffusie is er drukverschil nodig. Zonder drukverschil is er geen diffusie.

HC.4 - Gasdiffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Welk gas wordt gebruikt om afwijkingen in de diffusiecapiciteit te meten en waarom?

A

CO wordt gebruikt om afwijkingen in diffusiecapiciteit te meten omdat het niet afhankelijk is van perfussie.

HC.4 - Gasdiffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Hoe werkt de singelbreath metode?

A

Je laat de patiënt maximaal inhaleren met een bepaald gas, dan laat je ze 10 seconde de adem inhouden en dan uitademen.

Het gasmengsel dat wordt ingeadement is een mengsel waar CO en He in zitten. Bij de uitademing kijk je naar de concentratie van de desbetreffende.

HC.4 - Gasdiffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat zijn de voorwaarde voor een goede diffusiemeting?

A

Voorwaarden voor een goede diffusiemeting zijn:
- Zittende houding, in rust
- Geen zware inspanning
- Geen additionele zuurstof
- Liefst 12 uur niet gerookt
- Je hebt een recente hemoglobine concentratie

HC.4 - Gasdiffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Hoe ligt het middenrif “gewoonlijk” op de X-thorax?

A

Op een X-thorax ligt het middenrif vaak laag omdat de patiënt wordt gevraagd diep in te ademen. Het rechter gedeelte van het middenrif staat hoger dan het linker gedeelte van het middenrif.

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

73
Q

Wat kan je horen als je naar de longen gaat luisteren?

A

Percussie (op de vinger tikken en dan kan je horen of eronder holle structuren zitten):
- normale toon (sonoor)
- Gedempt
- (hypersonoor, holler dan normaal)

Ademgeruis
- Normaal
- Verzwakt
- Verscherpt

Bijgeluiden
- Piepen/rhonci
- Crepitaties (geknars)

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

74
Q

Wanneer zal je een verscherpt ademgeruis horen

A

Je een verscherptademgeruis bij vocht in de longen doordat vocht geluid beter geleid.

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

75
Q

Wanneer zal je piepen/rhonci horen?

A

Je hoort piepen/rhonci vaak bij een vernauwing van de luchtwegen

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

76
Q

Wanneer hoor je crepitaties?

A

Je hoort crepitaties als er in de longblaasjes/kleine luchtwegen iets is waardoor deze minder goed open gaan.

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

77
Q

Wat is een verhoogd CRP een teken voor?

A

Een verhoogd CRP is een teken voor infectie.

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

78
Q

Van welke kant naar welke kant wordt een staande X-thorax gemaakt?

A

Een staande X-thorax wordt gewoonlijk gemaakt van dorsaal naar ventraal.

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

79
Q

Van welke kant naar welke kant wordt een liggende X-thorax gemaakt?

A

Een liggende X-thorax wordt gewoonlijk gemaakt van ventraal naar dorsaal.

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

80
Q

Waarom wordt er liever een staande X-thorax gemaakt dan een liggende?

A

Op een liggende X-thorax zitten de anatomische structuren meer op elkaar geduwt. Ook is deze van ventraal naar dorsaal gemaakt wat een vergroting geeft van bv het hart. Op een staande X-thorax zijn aandoeningen dus beter te zien dan op een liggende.

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

80
Q

Wanneer is iets radiolucent en wanneer niet?

A

Als het weefsel doorlatend is is het radiolucent en als het niet doorlatend is is het niet radiolucent.

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

81
Q

Wat is het silhouette sign?

A

De grens tussen twee structuren op een röntgen foto.

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

82
Q

Wat zijn densiteiten

A

Densiteiten zijn extra massa’s die je ziet op een foto die daar niet horen te zitten (bv een tumor).

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

83
Q

Wat is atelectase?

A

Alectase is een verminderd volume secundair aan afname van lucht in de alveoli door reabsorptie van lucht. (een stuk long is ingeklapt)

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

84
Q

Wat hoor je als je naar de longen luistert bij een atelectase?

A

Bij een atelectase hoor je minder of geen ademgeruis.

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

85
Q

Wat zijn kenmerken van een atelectase op een X-thorax?

A

Kenmerken van een atelectase op een X-thorax zijn:
- Verdwijnen van de hartcontour
- Verplaatsing van fissuren
- Hoogstand van diafgrama
- Verplaatsing mediastiunum, hilus trachea
- (Overbeluchting aanliggende delen)
- (Vage onscherpe beschaduwing)
- (Gecollabeerde lon draait meestal posterior)

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

86
Q

Waardoor kan afname van densiteit op de X-thorax voorkomen?

A

Een afname van densiteit op de X-thorax kan voorkomen door:
- Verminderde doorbloeding (longembolie)
- Destructie long (emfyseem)
- Bulla (enorme luchtbel komt door kapot stuk long)
- Hyperinflatie
- Pneumothorax

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

87
Q

Wat zijn indicaties voor een CT-scan?

A

Indicaties voor een CT-scan zijn:
- Nadere analyse afwijking X-thorax
- Opsporen afwijkingen die niet goed te zijn op X-thorax
- Pre-operatief
- Contrast IV -> Hart/vaatstructuren, afgrenzen van afwijkingen vaten
- HRCT: bronchiale en interstitiële afwijkingen

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

88
Q

Wat zijn voordelen van de CT-scan?

A

Voordelen van de CT-scan zijn:
- Hogere resolutie dan röntgenfoto
- Beter voor het lokaliseren van afwijkingen
- Beter voor het afgrenzen van afwijkingen
- Beter voor het beoordelen van de aard/samenstelling van de afwijking
- Beter voor de beoordeling van het hart, mediastiunum, vaten, pleura en longparencym.

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

89
Q

Wat zijn de nadelen van de CT-scan?

A

Nadelen van de CT-scan zijn:
- Het heeft een vrij hoge strallingsdosis
- Kost meer tijd dan een röntgenfoto
- Het is duur
- Patiënten kunnen overgevoelig zijn voor de contrastvloeistof

HC.5 - Radiologische afwijkingen bij longziekten

90
Q

Uit welke subunits bestaat HbA1?

A

HbA1 bestaat uit twee α (alpha) en twee β (bèta) subunits.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

91
Q

Uit welke subunits bestaat HbA2?

A

HbA2 bestaat uit twee α (alpha) en twee δ (delta) subunits.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

92
Q

Wat is HbF?

A

HbF is foetaal hemoglobine.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

93
Q

Uit welke subunits bestaat HbF?

A

HbF bestaat uit twee α (alpha) en twee γ (gamma) subunits.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

94
Q

Wat zit er in elke subunit van hemoglobine?

A

In elke hemoglobine subunit zit er een heemring met daarin een Fe2+ in het midden.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

95
Q

Hoeveel valenties heeft Fe2+ en hoe zijn deze verdeeld?

A

Fe2+ heeft zes valenties, vier hiervaan worden gebruikt om Fe2+ te binden aan de protoporphyrine ring, een valentie om het Fe2+ te binden aan het eiwit en aan de overige valentie kan zuurstof binden.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

96
Q

Waarom bind zuurstof met een bepaalde hoek aan het heemijzer?

A

Zuurstof bind onder een bepaalde hoek aan het heemijzer. Dit komt omdat er sprake is van sterische hindering. Een distale histidine zit in de weg waardoor het zuurstof niet in een rechte lijn kan binden.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

97
Q

Waarom kan CO beter binden aan het heemijzer?

A

CO is kleiner en heeft minder last van de sterische hindering. Daarom kan deze ook rechter binden.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

98
Q

Wat voor soort verband heeft hemoglobine. (O2 saturatie, PO2)

A

Hemoglobine heeft een sigmoïdaal verband.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

99
Q

Wat voor soort verband heeft myoglobine. (O2 saturatie, PO2)

A

Myoglobine heeft een hyperbool verband

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

100
Q

Waardoor komt het verschil in verband in (O2 saturatie, PO2) de grafiek tussen hemoglobine en myoglobine?

A

Het verschil verband in (O2 saturatie, PO2) de grafiek tussen hemoglobine en myoglobine komt doordat hemoglobine een tetrameer is waardoor de zuurstof binding gehindert wordt door interacties met andere subunits. Myoglobine is vergelijkbaar qua vorm met een subunit en heeft hier dus geen last van.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

101
Q

Hoe gaat 2,3-BPG een interactie aan met hemoglobine?

A

2,3-BPG heeft negatieve ladingen en deze gaan een interactie aan met de positieve ladingen in het centrum van hemoglobine en bindt voornamelijk aan deoxihemoglobine

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

102
Q

Wat is het effect van 2,3-BPG?

A

2,3-BPG geeft een verlaging van de affiniteit van hemoglobine met zuurstof

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

103
Q

Waar ontstaat 2,3-BPG?

A

2,3-BPG ontstaat in een zijtak van de glycolyse.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

104
Q

In welke vorm is hemoglobine als het aan 2,3-BPG bind?

A

Hemoglobine bind voornamelijk aan 2,3-BPG als het in de deoxivorm is.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

105
Q

Wat is het Bohr-effect?

A

Het Bohr-effect is als er bij metabool actief weefsel de Pco2 stijgt en de pH daalt en deze factoren ervoor zorgen dat er extra zuurstof wordt afgegeven.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

106
Q

Wat is carbamino hemoglobine?

A

Carbaminohemoglobine is hemoglobine waaran CO2 gebonden is.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

107
Q

Hoe zorgt CO2 voor het versneld afgeven van zuurstof?

A

CO2 zorgt voor het versneld afgeven van zuurstof door te binden aan hemgolobine waardoor je carbamino hemoglobine krijgt hierdoor verschuift het evenwicht waardoor zuurstof makkelijker vrijkomt.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

108
Q

Hoe zorgt de verlaging van pH ervoor dat er meer zuurstof wordt afgegeven?

A

H+ kan net als CO2 aan hemoglobine binden. De verlaging van pH zorgt er dus voor dat meer zuurstof wordt afgegeven door aan hemoglobine te binden waardoor het evenwicht verschuift.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

109
Q

Hoe werkt een pulsoximeter?

A

Een pulseoximeter meet de hoeveelheid oxi- en deoxihemoglobine die aanwezig is. De werking is gabasseert op het verschil van de absorptie van licht tussen oxi- en deoxihemoglobine. De pulseoximeter kan geen verschil zien tussen O2 en CO binding aan hemoglobine.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

110
Q

In welke vorm wordt de meeste CO2 afgegeven?

A

Het meeste CO2 wordt afgegeven in de vorm van bicarbonaat.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

111
Q

Hoe ontstaat biacarbonaat in het bloedplasma?

A

Bicarbonaat ontstaat via een zuurstofdissociatie reactie, in het plasma gebeurd dit spontaan.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

112
Q

Hoe ontstaat bicarbonaat in de rode bloedcel?

A

Bicarbonaat ontstaat via een zuurstofdissociatiereactie. In de rode bloedcel is er koolzuuranhydrase en dit zorgt ervoor dat het snel wordt omgezet.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

113
Q

Wat doet koolzuuranhydrase?

A

In de rode bloedcel zit koolzuurhydrase dat zorgt dat de CO2 spanning in de cel omlaag gaat door CO2 om te zetten in bicarbonaat. Deze bicarbonaat wordt uitgewisseld met Cl- om het ladingsverschil op te lossen.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

114
Q

Welke 3 vormen van CO2 transport zijn er in het lichaam en welke komt het meest voor?

A

De vormen van CO2 transport zijn:
- Opgelost in het bloed
- In de vorm van carbaminohemoglobine
- In de vorm van bicarbonaat

In de vorm van bicarbonaat is het meest voorkomenden opgelost en in de vorm van carbaminohemoglobine gebeurt het een klein beetje.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

115
Q

Wat is carboxyHb?

A

CarboxyHb is hemoglobine waar CO aan gebonden is hier is dan sprake van een CO vergifteging.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

116
Q

Wat is MetHb?

A

MetHb is hemoglobine waar het heemijzer is geoxideerd (Fe2+ -> Fe3+).

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

117
Q

Wat zijn verworven stoornissen in het bloedgastransport?

A

Verworven stoornissen in het bloedgastransport zijn:
- Anemie : hemolytisch, erythropoietisch
- CarboxyHB
- MetHb

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

118
Q

Wat zijn aangeboren stoornissen in het bloedgastransport?

A

Aangeboren stoornissen in het bloedgastransport zijn:
- Afwijkende β-globine -> sikkelcelanemie HbS
- Ondermaat aan α-globine of β-globine (α-thalassemia, β-thalassemia)

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

119
Q

Wat is Thalassemie?

A

Thalassemie is een ongebalanceerde expressie van α-subunits en/of β-subunits.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

120
Q

Wat is oxygenase?

A

Oxygenase is de binding van zuurstof aan ijzer.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

121
Q

Wat meten de chemoreceptoren?

A

Chemoreceptoren meten de pO2, de pCO2 en pH.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

122
Q

Waar zitten de perifere chemoreceptoren?

A

De perifere chemoreceptoren zitten aan de binnenkant van de aortaboog en in de sinus carotide.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

123
Q

Waar zijn de perifere chemosensoren voornamelijk gevoelig voor?

A

De perifere chemosensoren zijn voornamelijk gevoelig voor artriële pO2.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

124
Q

Waar zitten de centrale chemoreceptoren?

A

De centrale chemoreceptoren zitten in de hersenen en zitten verwijderd van de bloedbaan door de bloedhersenbarrière.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

125
Q

Waar zijn de centrale chemosenosren direct en indirect gevoellig voor?

A

Alleen CO2 kan door de bloedhersenbarrière heen diffunderen, door het evenwicht van CO2, H+ en bicarbonaat krijg je toch H+ in de hersenen. De centrale chemoreceptoren meten de H+ maar indirect dus de CO2.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

126
Q

Wat is alkalose?

A

Alkalose is de stijging van pH in het bloed.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

127
Q

Wat is acidose?

A

Acidose is een daling van de pH.

HC.6 - Transport bloedgassen en zuurbase evenwicht

128
Q

Wat is Eupnea?

A

Eupnea is een normale ritmische ademhaling.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

129
Q

Wat is Apneusis?

A

Apneusis is een ademhaling waar er een inademing zeer lang wordt ingehouden en dan uitgeblazen en dan weer lang ingehouden enz.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

130
Q

Wat is Cheyene-stokes ademhaling?

A

De Cheyene-stokes ademhaling is een ademhaling waarbij het teugvolume eerst oppervlakkig is, dan diep en dan weer oppervlakkig en dan een periode van apneu (geen ademing). Dan is het weer oppervlakkig enz.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

131
Q

Wanneer zie je de Cheyene-stokes ademhaling vooral?

A

Je ziet de Cheyene-stokes ademhaling vooral bij:
- Hersentumoren
- Hersentrauma
- CO vergiftiging
- Hoogte ziekte
- Morfine toediening

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

132
Q

Wat is de biot (cluster) ademhaling?

A

De biot (cluster) ademhaling is een ademhaling waarbij het teugvolume een verhoogde frequentie heeft en dan een stukje apnea (geen ademing) en dan weer een teugvolume met een verhoogde frequentie enz.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

133
Q

Wanneer zie je de biot (cluster) ademhaling vooral?

A

De biot (cluster) ademhaling zie je vooral bij:
- CVA
- Druk op de medulla

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

134
Q

Wat zijn de perifere chemosensoren voornamelijk?

A

De perifere chemosensoren zijn met name glomuluslichaampjes.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

135
Q

Wat bevatten de glomuluslichaampjes?

A

De glomuluslichaampjes bevatten:
- Glomuscellen
- Bloedvaten
- Een spierlaag om de bloedvaten

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

136
Q

Waar zijn de glomuscellen voornamelijk gevoelig voor?

A

De glomuscellen zijn voornamelijk gevoelig voor de pO2.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

137
Q

Hoe reageren de perifere chemorecptoren op een te lage zuurstofspanning?

A

De periferechemoreceptoren zijn glomuluslichaapjes waarin glomuscellen zitten. In de wand van de glomuscel zitten eiwit structuen die voor de regeling zorgen. Bij een lage zuurstofspanning zorgt zo’n eiwitstructuur ervoor dat de kan dat de cel gaat depolariseren toeneemt door de K+ kanalen af te remmen. Als de cel depolariseert geeft het neurotransmitter af aan een zenuwcel die dan gaat vuren richting de medula.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

138
Q

Waar zijn de perifere chemosensoren gelegen?

A

De perifere chemosensoren zijn gelegen in de aortaboog en de arteria carotis communis.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

139
Q

Hoe geven de chemoreceptoren in de aortaboog hun signaal door?

A

De chemosensoren in de aortaboog geven hun signaal door via de afferenten door de Nervus Vagus (X).

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

140
Q

Hoe geven de chemoreceptoren in de arteria carotis communis hun signaal door?

A

De chemoreceptoren in de arteria cartis communis geven hun signaal door via de afferenten door de nervus glossopharyngeus (IX).

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

141
Q

De periferereceptroren zijn ook deels gevoelig voor veranderingen in de pCO2 en pH. Waarvan is deze gevoelligheid afhankelijk?

A

De gevoeligheid van de perifere receptoren voor pCO2 en pH is afhankelijk van de pO2. Bij hypoventilatie zijn de receptoren gevoeliger.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

142
Q

Waar zitten de centrale chemoreceptoren?

A

De centrale chemoreceptoren zitten in de hersenstam.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

143
Q

Waar zijn de centrale chemoreceptoren gevoelig voor?

A

De centrale chemoreceptoren zijn (indirect) gevoelig voor CO2 omdat alleen CO2 door de bloedhersenbarrière kan. (Er vind dan een reactie plaats waarbij er H+ vrijkomt en deze wordt eigenlijk door de chemoreceptoren gemeten.)

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

144
Q

Waardoor wordt het signaal van de centrale chemoreceptoren versterkt?

A

Afhankelijk van welke zenuw geactiveerd wordt kan deze juist sneller of langzamer gaan vuren. Er is dus een informtiebron die inhiberend werkt en een informatiebron die exciterend werkt. Deze informatiebronnen versterkken elkaar juist.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

145
Q

Welke chemoreceptoren geven snel een reactie en welke langzaam?

A

De centrale chemoreceptoren geven een langzame reactie, de perifere chemoreceptoren geven een snelle reactie.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

146
Q

Welke onderdelen van de hersenstam zijn belangrijk voor de ademhaling?

A

De medulla en de pons zijn belangrijk voor de ademhaling.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

147
Q

Op het niveau van de medulla heb je twee celgroepen welke zijn dit en waar zijn ze verantwoordelijk voor?

A

Op het niveau van de medula heb je twee celgroepen:
- Dorsal respiritory group -> inspiratie
- Ventral respiritory groep -> inspiratie en expiratie

Samen zijn ze verantwoordelijk voor de ritmogenese van de ademhaling.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

148
Q

Wat zijn de functies van de medulla en de pons op de ademhaling?

A

In de medulla zit het reflexmatige gebied voor de ademhaling en in de pons zit het gebied dat de ademhaling modificeerd.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

149
Q

Wat voor soort ademhaling zie je bij schade laag in de medulla?

A

Bij schade laag in de medulla is er apnea, er is dus geen ademhaling.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

150
Q

Wat voor soort ademhaling zie je bij iemand met schade hoog in de medulla?

A

Bij schade hoog in de medulla is er nog wel een ritmische ademhaling maar is deze niet meer gereguleerd.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

151
Q

Wat voor soort ademhaling zie je bij iemand die schade heeft in de midden pons maar de nervus vagus nog wel intact is?

A

Als iemand schade heeft in de middenpons met een nog wel intacte nervus vagus zie je wel een ritmische ademhaling maar de modificatie is toch veranderd.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

152
Q

Wat voor soort ademhaling zie je bij iemand die schade heeft aan de middenpons maar de nervus vagus niet meer intact is?

A

Als iemand schade heeft aan de middenpons en de nervus vagus niet meer intact is zie je een ademhaling met apneusis.

HC.7 - Respiritoire zuurbase regulatie

153
Q

Wat is de totale ventilatie?

A

De totale ventilatie is gelijk aan de ademfrequentie x het teugvolume (het is dus eigenlijk gewoonhet ademminuutvolume)

HC.8 - Ventilatie en perfusie verhoudingen

154
Q

Hoe gaat de ventilatie omhoog als de dode ruimte toeneemt?

A

Als de dode ruimte toeneemt neemt de totale ventilatie toe doordat het teugvolume omhoog gaat.

HC.8 - Ventilatie en perfusie verhoudingen

155
Q

Waaruit bestaat de anatomische dode ruimte?

A

De anatomische dode ruimte bestaat uit de trachea en de grote luchtwegen.

HC.8 - Ventilatie en perfusie verhoudingen

156
Q

Waardoor ontstaat de alveolaire dode ruimte?

A

De alveolaire dode ruimte ontstaat als er wel diffusie is maar geen ventilatie.

HC.8 - Ventilatie en perfusie verhoudingen

157
Q

Wat is de fysiologische dode ruimte?

A

De fysiologische dode ruimte is de anatomische dode ruimte en de alveolaire dode ruimte bij elkaar opgeteld.

HC.8 - Ventilatie en perfusie verhoudingen

158
Q

Wat is een shunt?

A

Bij een shunt is er een mismatch tussen de ventilatie en de perfusie, er is hier wel perfusie maar geen ventilatie. Hierdoor krijg je een fractie bloed die niet geoxyneerd wordt.

HC.8 - Ventilatie en perfusie verhoudingen

159
Q

Wanneer is er sprake van een anatomische shunt?

A

Er is sprake van een anatomische shunt bij:
- Arteri/vene malformaties, het bloed komt direct dan in de venen vanuit de arterie en gaat niet naar de capilairen
- Septum hart defect

HC.8 - Ventilatie en perfusie verhoudingen

160
Q

Wanneer is er sprake van een niet anatomische shunt?

A

Er is sprake van een niet anatomische shunt bij:
- Opvulling van de alveoli
- Afsluiting van de luchtweg

HC.8 - Ventilatie en perfusie verhoudingen

161
Q

Als je rechtop staat hoe is de perfusie dan in de longen?

A

Als je recht op staat is door de zwartekracht de perfusie onder in de longen het grootst en boven in de longen het kleinst.

HC.8 - Ventilatie en perfusie verhoudingen

162
Q

Wat gebeurt er met de vaten als een longblaasje niet goed functioneert?

A

Als een longblaasje niet goedfunctioneert dan krijg je hypoxemische vasoconstrictie rondom het blaasje. Door deze vasoconstrictie gaat er dan minder bloed langs dit longblaasje en kan er meer bloed langs wel goed functionerende longblaasjes.

HC.8 - Ventilatie en perfusie verhoudingen

163
Q

Als iemand beadement wordt waar is dan de meeste ventilatie in de longen?

A

Als iemand beadement wordt zoekt de lucht de weg van de minste weerstand. De minste weerstand zit aan de ventrale zijde van het lichaam. De ventilatie is bij beademing dus aan de ventrale zijde het grootst.

HC.8 - Ventilatie en perfusie verhoudingen

164
Q

Wat zorgt er voor de elastische eigenschappen van de long?

A

Elastische eigenschappen van de long:
- Elastine vezels maakt de long rekbaar
- Collagene vezels maakt de long strekbaar

HC.9 - Ademmechanica

165
Q

Waar is de oppervlakte spanning het hoogst in de long?

A

In de kleine units van de long is de oppervlakte spanning het grootst. (zie wet van La Place, P = 2T/r)

HC.9 - Ademmechanica

166
Q

Wat is de functie van surfactant?

A

Surfactant verminderd de oppervlakte spanning in de kleine units.

HC.9 - Ademmechanica

167
Q

Hoe heten de hulpademhalings spieren?

A

m. Sternocleidomastoid en m. scalenus

HC.9 - Ademmechanica

168
Q

Wanneer worden de hulpademhalingspieren gebruikt?

A

De hulpademhalingspieren worden alleen gebruikt bij: arbeid, geforceerde manouvres en benauwdheid.

HC.9 - Ademmechanica

169
Q

Wat is compliantie?

A

De compliantie is hoe makkelijk een materiaal uitrekt.

HC.9 - Ademmechanica

170
Q

Wat is de elastantie?

A

De elastantie is de stijfheid van het materiaal.

HC.9 - Ademmechanica

171
Q

Wat zijn de functies van de neus?

A

Functies van de neus zijn:
- Transport van lucht
- Verwarmen en bevochtigen van lucht
- Filteren van lucht
- Afweer
- Reuk
- Bijdrage aan smaak

HC.2 - Vorm en functie van de bovenste luchtwegen 2022

172
Q

Wat kunnen symptomen zijn aan de neus?

A

Symptomen van de neus zijn:
- Vormafwijkingen
- Neusverstopping
- Loopneus/snot
- Reukverlies
- Smaakverlies
- Adenoidhypertrofie

HC.2 - Vorm en functie van de bovenste luchtwegen 2022

173
Q

Wat zijn de functies van de larynx?

A

Functies van de larynx zijn:
- Respiratie
- Scheiding van lucht en voedselweg
- Stem
- Hoesten

HC.2 - Vorm en functie van de bovenste luchtwegen 2022

174
Q

Hoe wordt de larynx geïnnerveerd?

A

Alle zenuwen van de larynx komen uit in de Nervus Vagus (X).

De craniale tak heet de n. laryngeus superior. De interne tak verzorgt de sensibele innervatie en de externe tak innerveert de m. cricothyreoideus.

De caudale tak heet de n. recurrens. Deze gaat links om de aorta boog en rechts om de subclavia.

HC.2 - Vorm en functie van de bovenste luchtwegen 2022

175
Q

Wat zie je bij iemand die laryngitis subglottica heeft? (infectie)

A

Laryngitis subglottica komt vaak voor de symptomen die hier bijhoren zijn:
- Inspiritoire stridor
- Blafhoest
- Dyspnoe met intrekkingen
- Langzaam progressief
- Patiënt ligt graag op de rug

HC.2 - Vorm en functie van de bovenste luchtwegen 2022

176
Q

Wat zie je als iemand supraglottis heeft? (infectie)

A

De infectie van supraglottis wordt veroorzaakt door haemophilus influenzae en is een zeldzame ziekte, symptomen hiervan zijn:
- Kwijlen
- Rechtop zitten
- Hoge koorts

HC.2 - Vorm en functie van de bovenste luchtwegen 2022

177
Q

Wat is laryngomalacie?

A

Laryngomalacie is de onrijpheid van de larynx.

HC.2 - Vorm en functie van de bovenste luchtwegen 2022