Week 9 Flashcards

1
Q

Wat zijn patiënt gebonden prognostische factoren van AML?

A

Leeftijd, performance status en co-morbiditeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn ziekte specifieke prognostische factoren voor AML?

A

Cytogenetische afwijkingen, moleculaire afwijkingen en combinaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn therapie gerelateerde prognostische factoren voor AML?

A

Respons en minimal-residuale-ziekte/MDR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waardoor komt vermoeidheid bij sport?

A

Vermoeidheid bij sporten komt door vermoeidheid van het hart of de spieren, de longen kunnen vaak nog 2 x zo lang door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn lokale symptomen van een longtumor?

A

Luchtweg: hoest, sputum, infectie, hemotpoe, dyspneu
Pleuravocht: dyspneu, hoest, pijn
Pleura/thoraxwandingroei: pijn
Ingroei nervus recurrens: heesheid
Oesophagusccompressie: passagestoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het vena cava superior syndroom? + symptomen

A

Vena cava superior syndroom komt door compressie door tumor en lymfeklieren, het veroorzaakt trombose en invasie waardoor tumorthrombi kunnen ontstaan
Bloedvaten beginnen op de huid te zwellen, vooral boven het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het sulcus superior syndroom?

A

Sulcus superior syndroom komt door een tumor in de longtop waar de armzenuwen lopen, wat kan leiden tot uitval van de arm en pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het Horner syndroom?

A

Horner syndroom komt door aantasting sympathische grensstreng/ganglon, het veroorzaakt miosis, ptosis ooglid, anhydrosis en enoftalmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het pancoast syndroom?

A

Pancoast syndroom is een combinatie van Horner en uitval van de arm/pijn, er is ook zwakte en atrofie van handmusculariteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn stages diagnostiek bij longkanker?

A

Weefseltype achterhalen, stadiëring, preoperatief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is belangrijk bij anamnese voor longkanker?

A

Moeheid, tumorklachten, metastases, neuro/bot klachten, WHO-PS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is belangrijk bij LO voor longkanker?

A

Gewichtsverlies, lymfadenopathie, heesheid, VCSS, hepatomegalie, weke delen zwelling en kloppijn wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is belangrijk bij lab voor longkanker?

A

Longcarcinoom kan niet worden uitgesloten!
Er zijn geen accurate biomarkers
Hypercalciëmie en verhoogde leverenzymwaarden wijzen op meta’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is belangrijk bij AO voor longkanker?

A

Thoracale punctie/-weefseldiagnostiek, bronchoscopie (EUS en EBUS), (PET-)CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is EUS? + waar kan je kijken?

A

EUS = endoscopic ultrasound system
Links boven mediastinum, subcarniale klier, onderste deel mediastinum, linker (en rechter) bijnier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is EBUS? + waar kan je kijken?

A

EBUS = endobronchial ultrasound
Bovenste deel mediastinum, subcarinale klier, hilaire klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe wordt longkanker gestadiëerd?

A

Longkanker stadiëring gebruikt ook TNM stadiëring voor prognose en behandeling:
Tumor grootte en locatie
Lymfeklier uitzaaiingen in de borstkas
Metastases naar andere organen (bijnier, long, bot, lever, hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de 4 stages van longkanker? + behandeling

A

I Lokaal: operatie
II Lokaal: operatie en aanvullende behandeling
III Lokaal gevorderd: operatie en aanvullende behandeling of chemo/radio/immuno
IV Uitzaaiing: chemo/radio/immuno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvan hangt chirurgische behandeling af bij longkanker? + type onderzoek

A

Is de ziekte curabel: stadiëring
Is de patiënt operabel: functieonderzoek (longfunctie met spirometrie, diffusiecapaciteit en inspanningstest, cardiologisch onderzoek, voedingstoestand en PS
Is de tumor resectabel: beeldvorming/OK

15
Q

Wat zijn principes van een oncologische longresectie?

A

Irradicale resectie is niet zinvol
Anatomische resectie: segment, kwab of long
Vrije sneevlakken: R0
Lymfklierdissectie: N1 en N2 stations

16
Q

Hoeveel procent van de longkankerpatiënten worden geopereerd?

A

25%

17
Q

Wat is EGFR?

A

EGFR is een mutatie specifieke behandeling in pilvorm met weinig bijwerkingen en langere overleveing, geen genezing

18
Q

Hoe behandel je een kleincellig LC en waarom?

A

Kleincellig LC groeit snel en is dus behandelbaar met chemotherapie i.c.m. radiotherapie

19
Q

Hoe ontstaat longkanker?

A

Longkanker is een maligne proliferatie van epitheliale cellen, afkomstig uit de bronchus- bronchiolair of alveolair epitheel

20
Q

Wat is prognose? + beste prognose

A

Het vermoedelijke verloop van de ziekte
Adenocarcinoom heeft de beste prognose

21
Q

Wat is predictie?

A

Predictie betreft kenmerken van de tumor die bepalen of de patiënt op een bepaalde therapie gaat reageren
EGFR reageert goed op tyrokinaseremmers

22
Q

Hoe verloopt classificatie bij een longcarcinoom?

A

Classificatie van longcarcinoom gebeurt via klinisch/radiologisch onderzoek, weefsel onderzoek en moleculair/genetisch onderzoek

23
Q

Welke typen longcarcinoom zijn er en hoe vaak komen ze voor? + subtypes

A

Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) = 85%: plaveiselcel/adeno/grootcellig/ adenosquamenteus carcinoom, combi’s, sarcinoïd, speekselklier typen
Kleincellig longcarcinoom (SCLC) = 15%: compleet kleincellig of combinatie

24
Q

Wat zijn kenmerken van een plaveiselcelcarcinoom?

A

Plaveiselcelcarcinoom is 40-45% van alle NSCLC, vaak groot en centraal gelegen omdat ze ontstaan uit de bronchus, in de tumor heeft cavitatie/necrose, komt vaker voor bij mannen en heeft sterke relatie met roken

25
Q

Wat valt op bij histologie van plaveiselcelcarcinoom?

A

Verhoorning, desmosomen, geen buis-/slijmvorming

26
Q

Wat zijn precursor afwijkingen van een plaveiselcelcarcinoom?

A

Trilhaardragend epitheel kan squameus worden= squameuze metaplasie door dysplasie
Hooggradige dysplasie/carcinoma in situ bij ophoping met veel donkere kernen

27
Q

Wat zijn kenmerken van een adenocarcinoom?

A

Adenocarcinoom is 40% van alle NSCLC, stijgende incidentie, ontstaat uit alveolair epitheel en ligt perifeer, komt vaker voor bij vrouwen op jonge leeftijd, er zijn veel drivermutaties (EGFR/K-RAS - 10-30%/30%)

28
Q

Wat valt op bij histologie van adenocarcinoom?

A

Buisvormig, intracytoplasmatisch slijm, geen desmo/verhoorning, IHC/TTF1 positief

29
Q

Wat zijn precursor afwijkingen van een adenocarcinoom?

A

Atypische adenomateuze hyperplasie (AAH) zijn atypische cellen die over normale alveolaire septa heen liggen, diameter <5 mm, niet destructief/invasief
-> Overgang naar adenocarcinoma in situ (AIS), ookwel lepidisch type adenocarcinoom
-> Uiteindelijk invasief adenocarcinoom en uitzaaiing

30
Q

Wat zijn kenmerken van een grootcellig carcinoom?

A

Grootcellig carcinoom is 10% van alle NSCLC, komt overal in de long voor en is verband roken

31
Q

Wat valt op bij histologie van grootcellig carcinoom?

A

(middel)grote cellen, vergrofd chromatine, nucleoli zichtbaar, scherpe celgrenzen, geen buis/slijmvorming, geen desmo/verhoorning, subtype: grootcellig neuro-endocrien longcarcinoom

32
Q

Wat zijn kenmerken van een kleincellig carcinoom?

A

Kleincellig carcinoom is 15-20% van de primaire bronchuscarcinomen, komt centraal voor, verband met roken en is heel agressief, neuro-endocrien en meestal uitgezaaid bij diagnose, gaat vaak gepaard met paraneoplastisch syndroom

33
Q

Wat valt op bij histologie van kleincellig carcinoom?

A

Öp elkaar gedrukte kleine-middelgrote cellen, monomorf, hoge kern/cytoplasma ratio, kernen vervormen/kern moulding, egaal vergrofd chromatine, geen nucleoli, geen buis/slijmvorming, geen desmo/verhoorning

34
Q

Wat is de klassiek antropologische definitie van cultuur?

A

Gedeelde normen wen waarden in een groep

35
Q

Wat is de individueel psychologische definitie van cultuur?

A

Geheel van betekenissen dat een individu oriënteert op de werkelijkheid waarin hij/zij leeft

36
Q

Wat is cultuurrelativistisch?

A

De cultuur van de allochtoon is anders dan van de autochtoon, maar daarom niet minder, verschil in perspectief, het gaat om respect en luisteren

37
Q

Wat is culturalistisch?

A

Allochtonen moeten zich aanpassen, wat leidt tot oordelen naar eigen maatstaven

38
Q

Wat is etnocentrisme?

A

Iedereen vindt zijn eigen normen/waarde/opvattingen de beste en beoordeeld vanuit deze overtuiging anderen, hierdoor lijkt verschil minderwaardig

39
Q

Wat is het gevolg van een etnocentrisme reflex?

A

Diskwalificatie wat kan leiden tot discriminatie en racisme

40
Q

Wat is belangrijk voor een effectieve benadering voor cultuursensitief werken in de zorg?

A

Empathie (verbinding), helder communiceren (vertrouwen), denk in lagen en processen, schakel tijdig een Geestelijk Verzorger in, bewust worden van de eigen waarden en handelen -> dit zorgt voor bekwaamheid