Week 8 Processes Of Learning Flashcards

1
Q

Westermarck effect

A

De Finse antropoloog Edward Westermarck (1891) merkte op dat mensen in alle culturen die van jongs af aan samen zijn grootgebracht zelden trouwen, of het nu broers of zussen, neven of niet-verwante adoptie- of pleegbroers en -zussen zijn. Hij stelde voor dat de vroege vertrouwdheid van samen opgroeien resulteert in een gebrek aan seksuele aantrekkingskracht wanneer de kinderen adolescenten en volwassenen worden.
Kinderen Taiwan en Kiboets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Behavior analysis - gedragsanalyse

A

In navolging van de traditie van Skinner, gebruikt het gebied van gedragsanalyse principes van operante conditionering om gedrag te voorspellen. Bedenk uit eerder in dit hoofdstuk dat bij operante conditionering discriminatie en generalisatie dienen als indicatoren voor de vraag of het subject begrip van concepten heeft verworven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Behaviorism -

A

Sommigen volgden een denkrichting die bekend staat als behaviorisme, die termen vermeed die verwijzen naar mentale entiteiten (gedachten, emoties, motieven, enz.), omdat dergelijke entiteiten niet direct kunnen worden waargenomen. Gedragsdeskundigen waren van mening dat de psychologie zich moest concentreren op de relatie tussen waarneembare gebeurtenissen in de omgeving (stimuli) en waarneembare gedragsreacties op die gebeurtenissen (reacties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Classical conditionering -

A

Pavlov noemde de stimulus (in dit geval het belgeluid) een geconditioneerde stimulus, en hij noemde de reactie op die stimulus (speekselvloed) een geconditioneerde respons. Evenzo worden de oorspronkelijke stimulus (voedsel in de mond) en respons (speekselvloed) respectievelijk een ongeconditioneerde stimulus en ongeconditioneerde respons genoemd. Zie figuur 8.2 voor een diagram van de basisprocedure van Pavlov en een mogelijkheid om al deze termen te bekijken. De procedure wordt tegenwoordig klassieke conditionering of soms Pavloviaanse conditionering genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Learning

A

Voor onze doeleinden kunnen we het breed definiëren als elk proces waardoor een ervaring op een bepaald moment het gedrag van een persoon in de toekomst kan veranderen. Ervaring in deze definitie verwijst naar alle effecten van de omgeving die worden gemedieerd door de sensorische systemen van het individu (zicht, gehoor, aanraking, enzovoort). Gedrag in de toekomst verwijst naar elk volgend gedrag dat geen deel uitmaakt van de onmiddellijke reactie van het individu op de zintuiglijke stimulatie tijdens de leerervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Classical conditionering

A

Klassieke conditionering is een vorm van leren waarbij organismen gebeurtenissen leren voorspellen op basis van relaties tussen gebeurtenissen. In de meest elementaire vorm is klassieke conditionering een leerproces dat nieuwe reflexen creëert. Een reflex is een eenvoudige, relatief automatische stimulus-responsreeks die wordt gemedieerd door het zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Habituation

A

Een eenvoudig effect van ervaring op reflexen is gewenning (habituatie), gedefinieerd als een afname van de omvang van een reflexieve respons wanneer de stimulus meerdere keren achter elkaar wordt herhaald. Simpel gezegd, gewenning treedt op als we ergens aan wennen. Gewenning is een van de eenvoudigste vormen van leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De procedure en algemeenheid van klassieke conditionering

A

Pavlov noemde de stimulus (in dit geval het belgeluid) een geconditioneerde stimulus, en hij noemde de reactie op die stimulus (speekselvloed) een geconditioneerde respons. Evenzo worden de oorspronkelijke stimulus (voedsel in de mond) en respons (speekselvloed) respectievelijk een ongeconditioneerde stimulus en ongeconditioneerde respons genoemd. Zie figuur 8.2 voor een diagram van de basisprocedure van Pavlov en een mogelijkheid om al deze termen te bekijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Discrimination training

A

Generalisatie tussen twee stimuli kan worden afgeschaft als de reactie op de ene wordt versterkt terwijl de reactie op de andere wordt gedoofd, een procedure die discriminatietraining wordt genoemd. Als voorbeeld gebruikte de groep van Pavlov een hond wiens conditionering voor het zien van een zwart vierkant was veralgemeend naar een grijs vierkant. Na een reeks proeven waarbij presentaties van het grijze vierkant nooit werden gevolgd door voedsel en presentaties van het zwarte vierkant altijd werden gevolgd door voedsel, stopte de hond met kwijlen naar het grijze vierkant maar bleef kwijlen naar het zwarte vierkant. De onderzoekers zetten deze procedure voort met steeds donkerdere grijstinten, totdat ze de hond uiteindelijk conditioneerden om een zwart vierkant te onderscheiden van een grijs vierkant dat zo bijna zwart was dat een menselijke waarnemer moeite had om ze uit elkaar te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Theorie van de klassieke conditionering

A

FIGUUR 8.4 - Vergelijking van SR- en S-S-theorieën van klassieke conditionering. Volgens de SR-theorie produceert conditionering een directe binding tussen de geconditioneerde stimulus en de respons. Volgens de SS- theorie produceert conditionering een band tussen de geconditioneerde stimulus en een mentale representatie van de ongeconditioneerde stimulus, die op zijn beurt de respons produceert. Ondersteuning voor de SS-theorie komt van experimenten die aantonen dat het verzwakken van de ongeconditioneerde respons (door gewenning), na conditionering, ook de geconditioneerde respons verzwakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Watsons klassieke demonstratie van angstconditionering

A

FIGUUR 8.6 - Kleine Albert met Watson, Rayner en harige dieren. Voorafgaand aan de conditioneringservaring speelde de 11 maanden oude Albert vrolijk met een levende laboratoriumrat (links). Nadat hij was geconditioneerd om angstig op de rat te reageren, huilde hij ook bij het zien van andere harige objecten, waaronder een konijn, waardoor hij generalisatie vertoonde (rechts).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Drug tolerance / Geconditioneerde reacties als oorzaken van medicijntolerantie

A

Shepard Siegel en zijn collega’s in Canada hebben aangetoond dat het fenomeen van medicijntolerantie op zijn minst gedeeltelijk afhangt van conditionering. Geneesmiddeltolerantie verwijst naar de afname van fysiologische en gedragseffecten die optreden bij sommige medicijnen wanneer ze herhaaldelijk worden ingenomen. Vanwege tolerantie moeten mensen die regelmatig een medicijn nemen hun dosis in de loop van de tijd verhogen om de oorspronkelijke effecten te blijven bereiken. Tot op zekere hoogte is tolerantie het resultaat van langdurige opbouw van fysiologische systemen in het lichaam die helpen de effecten van het medicijn tegen te gaan. Het is echter ook tot op zekere hoogte het gevolg van conditionering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Operant Conditioning

A

Als de honden van Pavlov een manier hadden gehad om de levering van voedsel in hun mond te beheersen, zouden ze zeker meer hebben gedaan dan kwijlen; ze zouden een hendel hebben ingedrukt, een zak hebben opengebeten of alles hebben gedaan wat nodig was om aan het voedsel te komen. Dergelijke acties worden operante responsen genoemd omdat ze op de wereld werken om enig effect te produceren. Ze worden ook instrumentele reacties genoemd omdat ze functioneren als instrumenten, of hulpmiddelen, om enige verandering in de omgeving teweeg te brengen. Het proces waarbij mensen of andere dieren leren om operante reacties te maken, wordt operante conditionering of instrumentele conditionering genoemd. Operante conditionering kan worden gedefinieerd als een leerproces waarbij het effect of gevolg van een reactie de toekomstige productiesnelheid van die reactie beïnvloedt. In het algemeen nemen operante reacties die effecten produceren die gunstig zijn voor het dier in snelheid toe, en die welke effecten produceren die ongunstig zijn voor het dier, nemen in snelheid af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Thorndike’s Law of Effect

A

Thorndike daarentegen produceerde leren door de consequentie van een bepaald aspect van het gedrag van het dier te veranderen. De katten van Thorndike hadden, in tegenstelling tot de honden van Pavlov, enige controle over hun omgeving. Ze konden meer doen dan alleen voorspellen wanneer er voedsel zou komen; ze zouden er op eigen kracht toegang toe kunnen krijgen. Mede op basis van zijn puzzelbox-experimenten formuleerde Thorndike (1898) de wet van effect, die in het kort als volgt kan worden weergegeven: Reacties die in een bepaalde situatie een bevredigend effect hebben, zullen in die situatie vaker voorkomen, en reacties die een onaangenaam effect hebben, zullen in die situatie minder voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Skinner

A

Skinner (1938) stelde de term bekrachtiger voor, als vervanging voor woorden als tevredenheid en beloning, om te verwijzen naar een stimulusverandering die volgt op een respons en de daaropvolgende frequentie van die respons verhoogt. Skinner gaf de voorkeur aan deze term omdat het geen aannames doet over iets dat in de geest gebeurt; het verwijst alleen naar het effect dat de presentatie van de stimulus heeft op het daaropvolgende gedrag van het dier. Dus, in een typisch Skinner-box-experiment, is de afgifte van een voedselkorrel of een druppel water na een reactie op het indrukken van een hendel een bekrachtiger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Partial reinforcement en continuous reinforcement

A

Zowel in de echte wereld als in laboratoriumexperimenten kan een bepaalde reactie soms slechts een bekrachtiger produceren. Dit wordt partiële versterking genoemd, om het enerzijds te onderscheiden van continue versterking, waarbij de respons altijd wordt versterkt, en anderzijds van extinctie, waarbij de respons nooit wordt versterkt. In de initiële training is continue bekrachtiging het meest efficiënt, maar eenmaal getraind zal een dier blijven presteren voor gedeeltelijke bekrachtiging. Skinner en andere operante onderzoekers hebben de volgende vier basistypen van gedeeltelijke versterkingsschema’s beschreven:
• In een schema met vaste verhoudingen treedt een bekrachtiger op na elke n-de respons, waarbij n een geheel getal groter dan 1 is. In een schema met een vaste verhouding 5 wordt bijvoorbeeld elke vijfde respons versterkt.
• Een schema met variabele verhoudingen is als een schema met een vaste verhouding, behalve dat het aantal reacties dat nodig is voor versterking onvoorspelbaar rond een bepaald gemiddelde varieert. In een schema met variabele verhouding 5 kan bijvoorbeeld op willekeurige wijze bekrachtiging komen na 7 reacties op een proef, na 3 op een andere, enzovoort, maar het gemiddelde aantal reacties dat nodig is voor bekrachtiging zou 5 zijn.
• In een schema met vaste intervallen moet een vaste tijd verstrijken tussen de ene versterkte respons en de volgende. Elke reactie die optreedt voordat die tijd verstrijkt, wordt niet versterkt. In een schema met een vast interval van 30 seconden wordt bijvoorbeeld de eerste reactie die ten minste 30 seconden na de laatste bekrachtiger optreedt, versterkt.
• Een schema met variabele intervallen is als een schema met een vast interval, behalve dat de periode die moet verstrijken voordat een reactie wordt versterkt, onvoorspelbaar rond een bepaald gemiddelde varieert. In een schema van 30 seconden met variabele intervallen

17
Q

Punishment vs reinforcement

A

In Skinners terminologie is straf het tegenovergestelde van bekrachtiging. Het is het proces waardoor het gevolg van een reactie de kans verkleint dat de reactie zich zal herhalen. Net als bij bekrachtiging kan straf positief of negatief zijn. Bij positieve straf vermindert de komst van een stimulus, zoals een elektrische schok voor een rat of een uitbrander voor een persoon, de kans dat de reactie opnieuw zal optreden. Bij negatieve straf verkleint het verwijderen van een stimulus, zoals het wegnemen van voedsel van een hongerige rat of geld van een persoon, de kans dat de reactie opnieuw zal optreden. Beide soorten straffen kunnen worden onderscheiden van uitsterven, wat, zoals u zich herinnert, de afname is van een eerder versterkte reactie wanneer deze geen effect meer heeft. Om het onderscheid tussen positieve en negatieve straf te zien, en om hun relatie met positieve en negatieve bekrachtiging te zien, kijk naar figuur 8.13.

18
Q

Over-justification effect

A

De prestatiedaling na een periode van beloning komt vooral voor wanneer de taak iets is dat in eerste instantie alleen wordt genoten en de beloning op zo’n manier wordt gegeven dat het opzettelijk lijkt te zijn ontworpen om de deelnemers te motiveren om deel te nemen aan de taak. Deze afname wordt het overrechtvaardigingseffect genoemd omdat de beloning vermoedelijk een onnodige extra rechtvaardiging biedt voor het gedrag. Het resultaat is dat mensen de taak gaan beschouwen als iets dat ze doen voor een externe beloning in plaats van omwille van zichzelf - dat wil zeggen, als werk in plaats van spel. Wanneer ze de taak als werk gaan beschouwen, stoppen ze ermee als ze er geen beloning meer voor krijgen, ook al zouden ze het anders voor de lol zijn blijven doen.

19
Q

Behavior Analysis

A

Gedragsanalyse maakt gebruik van het principe van operante conditionering van Skinner
▪ Leraren gebruiken gedragstechnieken als een manier om hun klaslokalen te beheren.
▪ Token-economieën omvatten het leveren van een reeks tokens, of kunstmatige versterkers, voor het uitvoeren van
doelgedrag. Ze worden vaak gebruikt bij mensen met een verstandelijke beperking.
▪ Het werk van Lovaas en zijn collega’s toonde het nut aan van gedragsanalyse bij kinderen met ernstige vormen van autisme.
▪ Het is aangetoond dat toegepaste gedragsanalyse een algemeen positief effect heeft op kinderen met autisme, hoewel er
aanzienlijke individuele verschillen kunnen zijn in de effectiviteit van het programma.

20
Q

Groos theorie

A

De eerste theoreticus die over spel schreef vanuit een evolutionair perspectief was de Duitse filosoof en natuuronderzoeker Karl Groos. In een boek getiteld The Play of Animals, gepubliceerd in 1898, betoogde Groos dat het primaire doel van spelen is om jonge dieren een middel te bieden om hun instincten te oefenen - hun soorttypische gedrag. Groos werd sterk beïnvloed door de geschriften van Charles Darwin en had een verfijnd, modern begrip van instincten. Hij erkende dat dieren, vooral zoogdieren, in verschillende mate moeten leren hun instinct te gebruiken. Jonge zoogdieren komen ter wereld met biologische driften en neigingen om zich op bepaalde manieren te gedragen, maar om effectief te zijn, moet dergelijk gedrag worden geoefend en verfijnd. Spelen zorgt volgens Groos voor die oefening. Deze theorie is, zelfs vandaag de dag, de meest algemeen aanvaarde verklaring van spel onder mensen die het bij dieren bestuderen.

Veel van wat we weten over spel bij dieren is logisch in het licht van de theorie van Groos en levert daarmee bewijs dat die theorie ondersteunt. Hier zijn vijf categorieën van dergelijk bewijs:
• Jonge dieren spelen meer dan volwassenen van hun soort.
• Soorten dieren die het meest te leren hebben, spelen het meest.
• Jonge dieren spelen het meest op die vaardigheden die ze het meest moeten leren.
• Spelen brengt veel herhaling met zich mee.
• Spelen is uitdagend.

21
Q

Spelen

A

▪ In overeenstemming met een theorie van Karl Groos, lijken jonge zoogdieren te spelen op manieren die hen helpen cruciale overlevingsvaardigheden te ontwikkelen. Spelen komt het meest voor bij die soorten die het meest te leren hebben.
▪ Mensenkinderen spelen niet alleen met vaardigheden die cruciaal zijn voor mensen overal, maar ook met die unieke vaardigheden die cruciaal zijn voor de cultuur waarin ze zich ontwikkelen.
▪ Symbolisch spel van kinderen kan de ontwikkeling van taal, perspectief nemen en executieve functies bevorderen.

22
Q

Verkennen

A

Verkennen
▪ Verkenning is primitiever dan spel en komt voor bij veel meer soorten en op alle leeftijden. Het bevordert het leren over de omgeving.
▪ Nieuwsgierigheid motiveert het verkennen van nieuwe objecten en plaatsen, maar wordt in evenwicht gehouden door angst.
▪ Latente leerexperimenten laten zien dat exploratie alleen, zonder externe beloning, bruikbare kennis oplevert.

23
Q

Social learning

A

Sociaal leren
▪ De sociale leertheorie (later sociaal cognitief) van Albert Bandura benadrukte de rol van plaatsvervangende versterking in sociaal leren.
▪ Stimulusverbetering, doelverbetering en emulatie zijn eenvoudigere vormen van observerend leren dan imitatie.
▪ De meest geavanceerde vorm van sociaal leren is lesgeven, wat mensen gemakkelijk doen, maar zeldzaam is (hoewel niet
onbestaande) bij andere dieren.

24
Q

Westermarck effect

A

Seksuele inprenting en het Westermarck-effect
▪ Seksuele imprinting is het proces waarbij de partnervoorkeuren van sommige dieren als volwassenen worden beïnvloed door hun vroege opvoedingservaringen.
▪ Incestaversie bij mensen hangt samen met vroeg samenwonen; dit wordt het Westermarck-effect genoemd.

25
Q

Choosing Food

A

Eten kiezen
▪ Ratten en mensen vermijden voedsel dat ze enkele minuten of uren voordat ze ziek werden, hadden gegeten. Dergelijk voedselvermijdend leren verschilt in belangrijke opzichten van algemene klassieke conditionering.
▪ Ratten, en mogelijk mensen, kunnen leren om de voorkeur te geven aan voedingsmiddelen die verband houden met gezondheidsverbetering of voedingswinst.
▪ Observatie van wat anderen eten, beïnvloedt de voedselkeuze, anders bij ratten en mensen.
▪ Sommige smaakvoorkeuren kunnen al voor de geboorte worden verworven.

26
Q

Object of fear

A

Objecten van angst
▪ Wij (en andere soorten) zijn door natuurlijke selectie voorbereid om te leren bang te zijn voor objecten of situaties die bedreigend waren in het evolutionaire verleden van de soort.
▪ In experimenten leerden apen bang te zijn voor echte slangen en speelgoedslangen, maar niet voor bloemen of speelgoedkonijnen, door de angstige reacties van anderen te observeren.
▪ Menselijke baby’s en peuters hebben meer aandacht voor slangen als ze een angstige stem horen dan een vrolijke stem.

27
Q

Imprinting on Mother

A

Inprenting op moeder
▪ Eendjes en gansjes volgen het eerste bewegende object dat ze zien binnen een kritieke periode en blijven het volgen.
▪ Bepaalde kenmerken van inprenting helpen ervoor te zorgen dat de jongen van deze soorten onder normale omstandigheden
hun eigen moeder leren identificeren en volgen.
▪ Eendjes zullen de moederlijke roep van hun soort kort na het uitkomen naderen, en auditieve ervaring terwijl ze nog in het ei
zijn, is van cruciaal belang voor de ontwikkeling van dit adaptieve gedrag.