Week 8 - 23 mei t/m 27 mei Flashcards

1
Q

Wat is kenmerkend voor type 1 diabetes?

A
  • De pancreas maakt geen insuline (absolute insuline deficiëntie)
  • Begint meestal voor leeftijd van 30-35
  • Geneigd tot ketoacidose
  • Volledig afhankelijk van insuline om ketoacidose te voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is kenmerkend voor type 2 diabetes?

A
  • Relatieve insuline deficiëntie
  • Insuline resistentie (cellen werken niet goed op insuline)
  • Vermogen van de pancreas om de insuline te maken neemt af in de tijd (progressieve ziekte)
  • Patiënten zijn vaak ouder dan 30
  • Niet volledig afhankelijk van insuline
  • 85-90% van de patiënten zijn obese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat voor ziekte is type 1 diabetes?

A

Auto-immuun ziekte waarbij de bèta-cellen van de eilandjes van Langerhans kapot worden gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er bij type 2 diabetes?

A

Er ontstaat een hyperglycemie door een relatieve insuline deficiëntie door insuline resistentie en dysfunctie van de bèta cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn typische symptomen van diabetes type 1?

A
  • Glucosurie
  • Polyurie
  • Polydipsie
  • Polyphagie: veel eten als reactie op toegenomen verlies van calorieën
  • Gewichtsverlies
  • Slapte, moeheid: door minder ATP
  • Uitdroging
  • Misselijk en braken: ketoacidose
  • Jeuk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontstaat glucosurie?

A

Vermogen van de nier om glucose terug te reabsorberen is overbelast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ontstaat polyurie?

A

Als gevolg van osmotische diurese door de glucose die niet kan worden teruggereabsorbeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ontstaat polydipsie?

A

Reactie op het toegenomen verlies van vocht en uitdroging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ontstaat gewichtsverlies bij diabetes?

A
  • Door excretie van calorieën met de urine
  • Door afbraak van spier- en vetweefsel
  • Door vochtverlies met de urine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn typische symptomen van diabetes type 2?

A
  • Toegenomen dorst
  • Meer plassen
  • Moeheid
  • Wazig zien: zwelling van de lens door stijgende bloedsuikerspiegel
  • Toegenomen frequentie van infecties (schimmel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de WHO diagnostische criteria voor de diagnose diabetes?

A
  • Nuchter plasma glucose > 7.0 mmol/L (126 mg/dL)
  • Willekeurige plasma glucose > 11.1 mmol/L (200 mg/dL) -> 1 abnormale waarden bij symptomatische verschijning, 2 bij asymptomatisch
  • HbA1c > 6,5% (48 mmol/L)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe reken je om van mmol/ L glucose naar mg/dL?

A

1 mmol/L glucose = 18 mg/dL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er bij een orale glucose tolerantietest?

A
  • Laat 75 gram glucose drank drinken

- Neem nuchter en na 120 minuten na glucose drank bloed af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een normale uitslag van een OGTT?

A
  • Nuchter < 7.0 mmol/L

- 2u na glucose < 7.8 mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij welke OGTT uitslag heeft iemand een impaired glucose tolerantie?

A
  • Nuchter < 7.0 mmol/L

- 2u na glucose 7.8-11.0 mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welke OGTT uitslag heeft iemand diabetes mellitus?

A
  • Nuchter > 7.0 mmol/L

- 2u na glucose > 11.0 mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is kenmerkend voor impaired glucose tolerantie (IGT)?

A
  • Diagnose kan alleen via OGTT worden gesteld
  • Risicofactor voor type 2 diabetes
  • Verhoogd risico op HVZ maar geen verhoogde kans op microvasculaire complicaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is kenmerkend voor impaired fasting glucose (IFG)?

A
  • Nuchtere glucose tussen 6.1-6.9 mmol/L
  • Geen OGTT nodig
  • Verhoogd risico op type 2 diabetes en/of HVZ, maar geen verhoogde kans op microvasculaire complicaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het HbA1c?

A

Het percentage rode bloedcellen waarvan het Hb geglycosyleerd is -> weerspiegelt het gemiddelde glucosegehalte in het bloed in de voorafgaande 6-8 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe wordt HbA1c gevormd?

A

IN bloed bindt glucosemolecuul (niet-enzymatisch) met het N-eindstandige aminozuur van de bèta-keten van Hb in de rode bloedcellen -> onomkeerbaarproces bij een lang hoge glucose concentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de normaalwaarde voor HbA1c?

A
  • 20-42 mmol/mol -> 48 mmol/mol wordt aanbevolen als minimum voor diagnose diabetes
  • 4-6%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer treedt glucosurie op?

A

Als glucose in het bloed boven de 10-11.1 mmol/L komt -> als er sprake is van gemanifesteerde diabetes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Tot hoeveel kcal kunnen diabetes patiënten per dag extra uitplassen?

A

400 kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom kan de aanwezigheid van glucose in de urine niet gebruik worden om de diagnose diabetes te stellen?

A

Je krijgt pas glucose in de urine vanaf 10 mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke combinatie van labafwijkingen is typisch voor een diabetische ketoacidose?

A
  • Verhoogde spiegel van ketonen in bloed en urine
  • Lage pH in het bloed
  • Hyperglycemie
  • -> wijst allemaal op absolutie insuline deficiëntie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat houdt een conservatieve behandeling van diabetes is?

A

Er wordt tweemaal per dag insuline ingespoten met lang- en kortwerkende insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat houdt een intensieve behandeling van diabetes in?

A

Viermaal spuiten: een langwerkende en drie kortwerkende insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar baseer je de diagnose diabetes bij kinderen op?

A

Accidenteel gemeten bloedsuiker van > 11 mmol/L + bijpassende symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe ziet de classificatie van diabetes eruit?

A
  • Type 1 diabetes: auto-immuun vorm, 90% kinderen en adolescenten met diabetes, ongeveer 6000 kinderen
  • Type 2 diabetes: betreft > 90% van diabetes bij volwassenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat houdt insulinetherapie in?

A

Regelmatig suikerwaarden meten (4-5 x per dag) en adequaat insuline toedienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer is er meer en minder insuline nodig?

A
  • Meer: kou

- Minder: sporten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat gebeurt er bij ernstige insuline deficiëntie?

A
  • Lipolyse neemt toe en daarmee aanbod van vrije vetzuren (FFA) naar de lever
  • Vrije vetzuren opgenomen door levercellen en gebruikt voor ketonlichamen in mitochondriën
  • Als ketonlichamen op grote schaal aan bloed afgegeven worden: ketoacidose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn chronische complicaties van diabetes?

A
  • Retinopathie
  • Nefropathie
  • Neuropathie
  • Atherosclerotische complicaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wanneer ontstaat microalbuminurie bij patiënten met type 1 diabetes?

A

5 tot 15 jaar na het begin van diabetes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waarom is screening op diabetische retinopathie bij het stellen van de diagnose belangrijk?

A

Omdat er al sprake kan zijn van een (pre)proliferatieve diabetische retinopathie zonder dat een patiënt dat gemerkt heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de behandelingsdoelen van DM?

A
  1. Normaliseren van de bloedsuikerspiegel tussen 4 en 8 mmol/L en daardoor het behandelen van de symptomen van suikerziekte
  2. Voorkomen chronische complicaties diabetes
  3. Voorkomen van hyper-/hypoglycemieën
  4. Zorgen dat iemand zo normaal mogelijk leven kan leiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waar bestaan de mogelijkheden om diabetes te behandelen uit?

A
  1. Dieet
  2. Voldoende lichamelijke activiteit
  3. Tabletten
  4. Injecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waar verschilt het dieet van patiënten met diabetes in vergelijking met normale mensen in?

A

Verschilt in principe niet maar bij voorkeur:

  • Relatief weinig snel absorbeerbare suikers: koolhydraten die langzaam worden opgenomen
  • Veel voedingsvezels
  • Weinig verzadigd vet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de aanbevolen samenstellen van het dieet voor mensen met diabetes?

A
  • Eiwit: 1 g/kg ideaal gewicht
  • Vet: < 35% van totale energie intake
  • Koolhydraten: 40-60% van totale energie intake
  • Alcohol: niet verboden
  • Zout: < 6 g/dag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het gevolg van voldoende lichaamsactiviteit voor patiënten met diabetes?

A
  • Insulineresistentie neemt af door beweging
  • Verhoogt de insulinegevoeligheid
  • Reduceert progressie van type 2 diabetes met 30-60%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat wordt er verstaan onder voldoende lichaamsbeweging?

A

5 dagen per week sporten gedurende achtereenvolgens 30 minuten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke adviezen over dieet en leefstijl zouden alle patiënten met (pre)diabetes moeten krijgen?

A
  • Controle van het gewicht
  • Stoppen met roken
  • Regelmatig lichaamsbeweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is een van de meest gegeven tabletten bij diabetes type 2?

A

Metformine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe werkt metformine?

A
  • Het activeert AMP-kinase dat betrokken is bij het energiemetabolisme van de cel
  • Reduceert gluconeogenese en daarmee glucose output van de lever
  • Het verhoogt de insuline gevoeligheid
  • Geen direct effect op insuline secretie: insuline sensitizer
  • Veroorzaakt geen hypoglycemie en geen gewichtstoename
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wanneer is metformine gecontra-indiceerd?

A

Bij lever- en nierinsufficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is het effect van metformine op de HbA1c?

A

Verlaagt het met gemiddeld 11-22 mmol/mol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zijn sulphonylureum derivaten?

A

Insuline secretagoguen -> zetten Eilandjes van Langerhans aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn belangrijke bijwerkingen van metformine?

A
  • Lactaatacidose
  • Diarree
  • Misselijkheid
  • Verminderde eetlust
49
Q

Hoe werken sulphonylureum derivaten?

A

Stimuleren K-kanalen in bèta cellen -> insuline wordt afgegeven als gevolg van verhoogde Ca influx

50
Q

Wat is een nadeel van sulphonylureum derivaten?

A

Geven insuline onafhankelijk van de bloedsuikerspiegel af: kan te laag worden

51
Q

Waar zijn sulphonylureum derivaten bij gecontra-indiceerd?

A

Lever- en nierziekten en zwangerschap

52
Q

Hoe werkt meglitinide (insuline secretagogue)?

A

Stimuleert afgifte van insuline door sluiten van K afhankelijke ATP kanalen

53
Q

Hoe werken thiazolidinediones?

A
  • Maken het lichaam insuline gevoeliger
  • Verbeteren werking van insuline
  • Verminderen insuline resistentie
  • Stimuleren peroxisome proliferator-activated receptor-gamma (PPAR-y)
  • Verminderen glucoseproductie in lever
  • Verbeter perifere glucoseopname
54
Q

Wat zijn bijwerkingen van thiazolidinediones?

A
  • Gewichtstoename
  • Hartfalen door vocht vasthouden
  • Osteoporose
  • Botfractuur
  • Blaaskanker
55
Q

Hoe werken dipeptidyl peptidase (DPP-4) remmers?

A
  • Versterken werking van endogeen GLP-1
  • Matig glucose verlagend effect
  • Meest effectief in vroege fase diabetes type 2
56
Q

Hoe werken sodium-glucose co-transporter (SGLT2) inhibitors?

A

Zorgen voor reabsorptie van glucose in de proximale tubulus van de nier: glucose gaat versterkt met de urine het lichaam uit

57
Q

Welke injecties zijn mogelijk bij diabetes?

A
  • Insuline injecties

- GLP-1 analogen

58
Q

Hoe werken insuline injecties?

A

Subcutaan: onderhuidse vetweefsel

59
Q

Waarom is de absorptie van humane insuline uit de subcutis vertraagd?

A

Omdat humane insuline in een oplossing hexameren vormt, die eerst uiteen moeten vallen in dimeren en monomeren voordat ze in het bloed kunnen worden opgenomen

60
Q

Wanneer wordt kortwerkende insuline gebruikt?

A
  • Als insuline voor een maaltijd gespoten moet worden
  • Als insuline IV moet worden gespoten
  • Als iemand een insulinepomp heeft
61
Q

Hoe wordt insuline tegenwoordig gemaakt?

A

Via recombinant DNA-technieken: kan kort werkend of lang werkend

62
Q

Wat zijn voorbeelden van kortwerkende insuline analogen?

A

Aspart en lispro

63
Q

Hoe werken aspart en lispro?

A
  • Worden sneller uit depot opgenomen: werking houdt veel minder lang aan
  • Begint tot 15 min na injectie te werken en werking houdt slechts 2-4 uur aan
  • Zorgt niet voor betere glucosespiegel
64
Q

Wat is NPH-insuline (middellangwerkende insuline)?

A

Humaan insuline waarvan de werking is verlengd door aan het insuline molecuul zink of Neutral Protamine Hagedorn (NPH) toe te voegen

65
Q

Hoe werkt NPH-insuline (middellangwerkende insuline)?

A

Insuline piek na 4-12 uur, werking houdt 18-24 uur aan

66
Q

Wat zijn voorbeelden van langwerkende insuline analogen?

A

Insuline detemir en insuline glargine: mindere piek maar veel langere werking

67
Q

Waarom wordt de basale insuline injectie gegeven/

A
  • Om glucose productie uit de lever te controleren

- Om voldoende glucose opname naar de perifere weefsels te garanderen wanneer iemand nuchter is

68
Q

Wat is het gevolg van insuline subcutaan spuiten?

A

Komt eerst in systemische bloedbaan voor klaring door lever -> lagere insuline spiegels in leverpoortader en relatief hoge insuline concentraties in systemische bloedbaan

69
Q

Wat zijn incretinen?

A

Factoren/hormonen die worden afgegeven door de darm als je iets gaat eten en zorgen ervoor dat de insulinerespons door de pancreas toeneemt

70
Q

Waar wordt de incretineafgifte van het darmlumen door gestimuleerd?

A

Glucose

71
Q

Wat is de functie van incretine?

A

Stimulatie van de bètacellen in de eilandjes van Langerhans om insuline af te geven

72
Q

Wat zijn de twee belangrijke incretinen?

A
  • GIP: glucose dependent insulinotropic peptide of gastric inhibitory peptide
  • GLP-1: glucagon-like peptide-1
73
Q

Door welke endocriene cellen worden de incretines in de darm afgegeven?

A
  • K-cellen in duodenum en jejunum: GIP

- L-cellen in ileum en proximale colon: GLP-1

74
Q

Hoe lang is de halfwaardetijd van de incretines?

A
  • GIP: 7 minuten

- GLP-1: 1 minuut

75
Q

Door welk enzym worden de incretines afgebroken?

A

DPP-4

76
Q

Wat is het effect van GLP-1?

A
  • Stimulatie van de glucose-afhankelijke insuline secretie
  • Remt de glucagon secretie
  • Vertraagt de maagmotiliteit en onderdrukt de eetlust
  • Verbetert de insuline gevoeligheid
  • Eilandjes van Langerhans blijven veel vitaler: cellen worden minder apoptotisch
77
Q

Hoe zien de incretine spiegels bij mensen met DM2 eruit?

A
  • GIP: geen afwijkingen

- GLP-1: verlaagd

78
Q

Waardoor hebben de meeste mensen met DM2 geen last van de verminderde gevoeligheid voor insuline (insulineresistentie)?

A

Doordat de Eilandjes van Langerhans compensatoir meer insuline gaan produceren en over veel overcapaciteit beschikken

79
Q

Waardoor kan een GLP-1-infusie leiden tot een bijna normale bloedsuikerspiegel?

A
  • Insuline-afgifte wordt gestimuleerd

- Glucagonsecretie wordt geremd

80
Q

Wat zijn belangrijke beperkingen bij therapie met GLP-1?

A
  • GLP-1 is een eiwit en kan niet oraal worden toegediend -> wordt afgebroken in de maag dus moet IV
  • GLP-1 heeft een hele korte halfwaardetijd vanwege snelle afbraak door DPP-4
81
Q

Wat is een voorbeeld van een GLP-1 analoog met een langere halfwaardetijd?

A

Exenatide

82
Q

Hoe werkt exenatide?

A

Net als humaan GLP-1 werkt het in op de bètacellen, maar omdat het niet humaan is -> resistent tegen DPP-4: meer dan 10 uur werkzaam

83
Q

Waarvoor kunnen DPP-4-remmers gebruikt worden?

A
  • Om plasma GLP-1 hoger te houden
  • Om plasma insuline hoger te houden
  • Om bloedsuikerspiegel te laten dalen
84
Q

Wat is kenmerkend voor DPP-4-remmers?

A
  • Alleen effect bij werkzame GLP-1-productie
  • Zorgen dat eilandjes van Langerhans langer vitaal zijn
  • Kunnen oraal worden ingenomen
  • Minder krachtig effect: minder bijwerkingen
85
Q

Wat is effect van een Roux-en-Y gastric bypass?

A
  • Er blijft een kleinere maaginhoud over
  • Maag en duodenum worden gebypassed en er ontstaat andere flow van gal
  • Er ontstaat relatief korte blootstelling van voedsel uit de maag aan het jejunum -> kan minder worden opgenomen
86
Q

Wat is het effect van een partiële vagotomie?

A

Kan bijdragen aan verminderde vertering van voedsel

87
Q

Hoe ziet het verloop van een Roux-en-Y gastric bypass eruit?

A
  • Eerste 2 dagen daling van hongergevoel oiv ghreline en verzadigingsgevoel neemt toe
  • Versterkte afgifte van PYY en GLP-1
  • Insulinesecretie en GLP-1 productie nemen toe
  • Insulinegevoeligheid verbetert
  • Ernst van diabetes neemt af
88
Q

Waar bestaat de behandeling uit bij een aanspreekbare patiënt met een hypoglycemie (glucose < 3)?

A
  • 10-25 g glucose per os
89
Q

Waar bestaat de behandeling uit bij een patiënt die niet-aanspreekbaar is met een hypoglycemie?

A
  • 50 mL van een 50% (50 g / 100 mL = 25 glucose) glucose oplossing iv of 1 mg glucagon subcutaan of intramusculair
  • Glucagon is alleen zinvol wanneer hypo < 45 minuten bestaat en er geen leverziekte bestaat
  • Bij hypo > 45 minuten kan de glycogeen voorraad al op zijn
90
Q

Wat is belangrijk als een patiënt met een hypo een oraal sulfonylureum-derivaat slikt?

A

Tablet zet 24 uur lang insuline aanmaak in pancreas aan: belangrijk dat patiënt de rest van dag voldoende voedsel tot zich neemt

91
Q

Hoe wordt C-peptide gemaakt?

A

Preproinsuline -> proinsuline -> insuline + C-peptide

92
Q

Waardoor wordt het trillen, transpireren en hartkloppingen ontstaan bij een hypoglycemie?

A

Doordat de adrenaline spiegel gestegen is

93
Q

Wat zijn oorzaken van hypoglycemie?

A
  • Te veel insuline spuiten
  • Onvoldoende eten, maaltijd overslaan
  • Beweging/training geïnduceerde hypoglycemie: tot 8 uur na sporten (bij bewegen wordt insulinegevoeligheid groter)
  • Alcohol: hierdoor wordt gluconeogenese ‘s nachts geblokkeerd
  • Gebruik van bèta-blokkers: hierdoor merk je minder makkelijk dat je bloedsuiker te laag is
94
Q

Wat zegt een exogene insuline productie?

A

Laag C-peptide in het lichaam en hoog insuline

95
Q

Wat zegt een endogene insuline productie?

A

Verhoogde insuline en C-peptide

96
Q

Waardoor ontstaan misselijkheid en braken?

A

Door hoge bloedsuikers, maag en darm komen tot stilstand en hierdoor blijven darmsappen stil staan -> word je misselijk van

97
Q

Wat is clapotage?

A

Klotsend maagsap door stilstand van de maag: maagzuur wordt niet goed afgevoerd (risico op aspiratiepneumonie)

98
Q

Wat zijn uitlokkende factoren voor een diabetische ketoacidose?

A
  • Inadequaat insuline gebruik (DM2)
  • Infectie, ontsteking, maakt minder insuline gevoelig
  • Hartinfarct
  • Operatie
  • Trauma
  • Zwangerschap
99
Q

Wat zijn oorzaken van diabetische ketoacidose?

A
  • Longontsteking: X-thorax
  • Hartinfarct: ECG
  • Infectie van bacteriële oorsprong: kweek
100
Q

Op basis van welke gegevens stel je de diagnose diabetische ketoacidose?

A
  • Bloedsuiker
  • Ketonen in urine en bloed
  • pH onder 7,3
  • Verlaagd HCO3-
101
Q

Waar staat de behandeling van diabetische ketoacidose uit?

A
  • Geven van insuline -> ketogenese stopt -> pH kan normaliseren
  • Elektrolyten en vocht aanvullen
  • Uitlokkende factor elimineren
102
Q

Wat is het verschil tussen diabetische ketoacidose en hyperglycemische hyperosmotische ontregeling (HHO)?

A

Ketoacidose:

  • Begint snel
  • Kussmaul ademhaling
  • Aceton adem
  • Misselijkheid/braken
  • Buikpijn
103
Q

Wat is kenmerkend voor een hyperglycemische hyperosmotische ontregeling?

A
  • Ontstaat na dagen/weken
  • Verlaagd bewustzijn / suf
  • Focale neurologische uitval / epilepsie
  • Krampen in de benen
  • pH > 7.30
  • Ketonen zijn negatief
104
Q

Wat is het Somogyi Effect?

A

Een hoge bloedsuikerwaarde in reactie op een te lage bloedsuikerwaarde

105
Q

Wat is het Dawn fenomeen?

A

De toename van insuline-resistentie zoals die optreedt in de vroege ochtend door de stijging van de groeihormoonsecretie en stijging van cortisolspiegels in het bloed

106
Q

Wat is Brittle diabetes?

A

Vorm van suikerziekte die gekenmerkt wordt door frequente ziekenhuisopnames met diabetische ketoacidotische ontregelingen en hypoglycemieën en sterk wisselende hoge en lage bloedsuikerspiegels

107
Q

Wat is insulineresistentie?

A

Een subnormale reactie op daling van de bloedsuikerspiegel door toediening van insuline of na secretie van endogene insuline

108
Q

Wat is het gevolg van meer insuline bij een relatieve insulineresistentie?

A

Sterke stimulering van lipogenese: wat betreft lipogenese bestaat er geen insulineresistentie

109
Q

Wat voor insuline spiegel past bij iemand met een goede insuline gevoeligheid?

A

Lage spiegel

110
Q

Welke verschillende mechanismen kunnen tot insulineresistentie leiden?

A
  • Pre-receptor: insuline kan niet aan receptor binden of wordt niet vervroegd weggevangen
  • Receptor: verlaagd aantal receptoren of verlaagde affiniteit
  • Postreceptor: abnormale signaaltransductie of fosforylatie (meest voorkomend)
  • Glucose-transporter: verlaagd aantal GLUT-4 transporters
111
Q

Wat zijn belangrijke factoren die invloed op insuline resistentie kunnen hebben?

A
  • Leeftijd
  • Viscerale vetmassa
  • Obesitas
112
Q

Wat is het effect van gewicht op de insuline sensitiviteit?

A

Een gewicht van meer dan 35-40% van het ideale lichaamsgewicht verlaagt de insuline sensitiviteit met 40%

113
Q

Welke effecten heeft insuline in het lichaam?

A
  • Metabole effect

- Mitogeen effect: celdeling en differentiatie

114
Q

Hoe worden deze effecten beïnvloed door insuline resistentie?

A

Metabole effecten functioneren niet goed, zegt niets over andere mitogene effecten

115
Q

Wat is het effect van de insuline die ter compensatie wordt geproduceerd als gevolg van insuline resistentie?

A

Mitogene pathway wordt meer gestimuleerd -> op lange termijn: kanker

116
Q

Waar speelt insulineresistentie een rol bij?

A
  • Hoge bloeddruk
  • Laag HDL-cholesterol
  • Veel triglyceriden
  • Glucose intolerantie
  • Hyperinsulinemie
  • -> geven samen extra verhoogde kans op HVZ
117
Q

Wat is een goed middel om te screenen op het metabool syndroom?

A

Buikomvang -> Europa:

  • Mannen > 102 cm
  • Vrouwen > 88 cm
118
Q

Hoe is de behandeling van het metabool syndroom ingedeeld?

A
  • Wegnemen van onderliggende oorzaak

- Wegnemen van risicofactoren

119
Q

Welke 4 behandeldoelen heeft het metabool syndroom?

A
  • Reduceren van het gewicht met 7-10% per jaar
  • Gecontinueerd tot BMI < 25
  • Minimaal 30 minuten achter elkaar 5 dagen per week bewegen
  • Verminderde inname van verzadigd vet, transvetten en cholesterol
  • Bloeddruk verlagen tot < 140/90