Week 8 - 17 januari t/m 21 januari Flashcards

1
Q

Waar liggen de nieren?

A

Retroperitoneaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe groot is een volwassen nier?

A

12 cm (250-300 gram)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bevinden zich de glomeruli?

A

In de cortex (corticale gedeelte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat komt er voor in de piramides?

A

Merggedeelte: alleen verzamelbuizen en lissen van Henle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de nier papil?

A

Het uiteinde van een piramide: hier zal de urine het nierbekken ingaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de functies van de nieren?

A
  • Filtratie en secretie van afvalstoffen uit het bloed
  • Regulatie van water en zout huishouding: bloeddruk & zuur-base balans
  • Hormoon productie: renine, erythropoetine & activatie vit D3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van het juxtamedullaire apparaat?

A

Daar vindt bloeddrukregulatie plaats door afgifte van renine & tubulo-glomerulaire feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van het mesangium (boomstructuren van glomerulus)?

A
  • Fundament van glomerulus
  • Reguleert hydrostatische druk door contractie
  • Fagocytosis van moleculen in de GBM
  • Immuunregulatie van cytokines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van podocyten?

A

Bedekken de basaalmembraan met voetjes en kunnen in elkaar schuiven waardoor ze grote moleculen niet doorlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar bestaat de glomerulaire basaalmembraan uit?

A
  • Collageen IV (fysieke barrière)
  • Laminine (fysieke barrière)
  • Proteoglycanen: zorgen voor negatieve lading van GBM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk deel van het nefron is heel belangrijk voor re-absorptie?

A

Proximale tubulus: ook secretie organische ionen en metabolisme vitamine D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van de lis van Henle?

A

Resorptie van H2O en NaCl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn functies van de distale tubulus?

A
  • Re-absorptie NaCl
  • Secretie H+ en NH4+
  • Regulatie zout-water balans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn functies van de verzamelbuis?

A
  • Re-absorptie H2O en NaCl

- Secretie H+, absorptie HCO3-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar bestaat het juxta-glomerulaire apparaat uit?

A
  • Macula densa (deel van distale tubulus)
  • Twee arteriolen
  • Juxtaglomerulaire cellen
  • Extraglomerulaire mesangiumcellen
  • Renine producerende cellen rondom afferente arteriolus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van het JGA?

A
  • Regulatie water-zout balans
  • Regulatie glomerulaire filtratiedruk
  • Productie renine
  • Regulatie renale doorstroming en glomerulaire filtratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke spier zorgt voor de lediging van de blaas?

A

M. detrusor (m. propria)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uit hoeveel lagen bestaat urotheel?

A

7: buitenste laag (tegen urine) zijn paraplucellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de functie van paraplucellen?

A

Beschermen urotheel van lamina van alle schadelijke stoffen en zuren die zich in urine bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zie je het beste op een PAS+-kleuring?

A

Structuren die collageen bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe verloopt het transport in het dunne deel van de lis van Henle?

A

Weinig cellen actief -> passief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe houden de nieren het lichaam stabiel?

A

Door regulatie van uitscheiding van natrium -> afhankelijk van wat je eet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat houdt ‘steady state’ in?

A

Als productie (spiermassa) constant is en P constant is: totale hoeveelheid uitgescheiden stof = totale hoeveelheid geproduceerde stof (ongeacht de hoogte van de GFR)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat houdt de nierfunctie in?

A

GFR: glomerular filtration rate in mL/minuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is een gezonde GFR?

A

120 mL per minuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is oedeem?

A

Vochtophoping in het extracellulaire volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn functies van de nier?

A
  • Uitscheiden van water: ADH
  • Uitscheiden van gifstoffen: GFR en secretie
  • Stimuleert aanmaak rode bloedcellen: EPO
  • Regulatie zuurbase balans: uitscheiding H+ / reabsorptie en productie bicarbonaat
  • Regulatie Na/K uitscheiding: RAAS
  • Regulatie bloeddruk
  • Rol in botstofwisseling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de osmolaliteit?

A

Aantal deeltjes per liter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de osmoregulatie?

A

Uitscheiding van water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de volumeregulatie?

A

Uitscheiding van natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarom moet de GFR goed geregeld zijn?

A

Omdat de uitscheiding van afvalstoffen zo essentieel is dat je niet wil dat de nierfunctie met elke stap van de bloeddruk varieert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat houdt de hydrostatische druk aan het begin van een capillair in?

A

Een druk in capillair die hoger is dan aan de andere kant van de capillairwand = ruimte van Bowman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke twee tegengestelde hydrostatische drukken zijn er?

A
  • De ruimte van Bowman duwt terug

- De capillair drukt naar de urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de netto hydrostatische druk?

A

Druk in de glomerulaire capillair - druk in ruimte van Bowman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is de colloïd osmotische druk?

A

Denkbeeldige druk -> druk waarmee je water weer terug de capillair in wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke kant is de colloïd osmotische druk netto op gericht?

A

Naar binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zie je aan het begin van een capillair?

A

Filtratie: netto transport uit het capillair naar het interstitium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zie je aan het einde van een capillair?

A

Netto druk uit de capillair door hogere colloïd osmotische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe komt het dat het drukverval in een glomerulaire capillair laag is?

A

Doordat zowel voor als na de capillair een arteriole zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe wordt de aanvoerende arteriole genoemd?

A

Afferente arteriolus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe wordt de afvoerende arteriole genoemd?

A

Efferente arteriolus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Door welk systeem wordt de efferente druk beïnvloed?

A

RAAS -> zorgt voor relatieve weerstand in efferente arteriolus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat gebeurt er op de plek tussen twee tenen van verschillende podocyten?

A

Hier vindt de selectiviteit op grootte plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe heten de eiwitten van de podocyten?

A

Nefrinen -> vormen tussen podocyten een filter: filtratieslit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Waarom zijn proteoglycanen belangrijk voor de selectiviteit van de basaalmembraan?

A

Ze zijn heel sterk geladen (negatief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is klaring?

A

De hoeveelheid plasma die in een gegeven tijd volledig wordt ontdaan van een bepaalde stof (in mL per minuut)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wanneer is de klaring gelijk aan de GFR?

A

Als een stof alleen wordt gefiltreerd, dus niet scecerneerd of gereabsorbeerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoe kan de klaring van een stof berekend worden?

A

GFR = (Ux x V) / Px

  • Ux: urineconcentratie
  • V: urine volume per tijdseenheid
  • Px: plasma concentratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de totale hoeveelheid gefilterde stof?

A

U x V (= GFR x P)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is creatinine?

A

Afbraakproduct van spieren -> plasma concentratie wordt vaak gebruikt als maat voor nierfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Welke mechanismen helpen bij de autoregulatie?

A
  • Aanpassing van weerstand van de vaten

- Macula densa cellen in het juxtaglomerulaire apparaat

52
Q

Wat is het gevolg van een lage bloeddruk?

A

Filtratie neemt af -> minder NaCl bij macula densa -> geven prostaglandines af -> gaan naar renine producerende cellen -> angiotensine 2 geeft efferente vasoconstrictie -> meer GFR -> meer NaCl bij macula densa

53
Q

Wat is het gevolg van te groot NaCl aanbod aan macula densa cellen?

A

Cellen met dat -> geven messenger af die op adenosine receptor werkt -> zit in afferente arteriolus -> vasoconstrictie door tubuloglomerulaire feedback

54
Q

Wat is reabsorptie?

A

Selectieve terugname uit het filtraat van nuttige stoffen (uit urine naar bloed)

55
Q

Wat is secretie?

A

Selectief afgeven van organische verbindingen, afvalstoffen en geneesmiddelen aan de voorurine (uit bloed naar urine na glomerulus)

56
Q

Wat is excretie?

A

Filtratie - reabsorptie + secretie (uitscheiden van urine)

57
Q

Wat is de functie van het tweede capillaire netwerk?

A

Reabsorptie en leveren van O2/energie om reabsorptie en secretie processen te bewerkstelligen

58
Q

Waar is het transport van glucose van het filtraat naar het interstitium aan gekoppeld?

A

Na-transport (over apicale membraan)

59
Q

Wat is de drijvende kracht achter het netto glucose transport?

A

Na-K pomp: 2 K uit interstitium en 3 Na erin

60
Q

Hoe verloopt het transport van glucose over de basolaterale membraan?

A

Passief -> leidt tot glucoseopname

61
Q

Waar zit SGLT2 vooral?

A

Eerste gedeelte van proximale tubulus

62
Q

Waar zit SGLT1 vooral?

A

Laatste gedeelte van proximale tubulus

63
Q

Waardoor komt glucose in urine terecht bij type 2 diabetes?

A

Meer filtratie dan reabsorptie (minder gereabsorbeerd dan gefiltreerd)

64
Q

Wat is het belangrijkste voordeel van SGLT1 tov SGLT2?

A

Reabsorptie van laatste restjes glucose

65
Q

Welke 3 vormen van transcellulair transport zijn er mogelijk (bijvoorbeeld van glucose)?

A
  1. Na,K-pomp: primair actief, elektrogeen, basolateraal
  2. Na,glucose symporter (SGLT): secundair actief, elektrogeen, apicaal
  3. Glucose carrier (GLUT): passief, basolateraal
66
Q

Wat is splay?

A

Effect van de variabiliteit tussen de verschillende nefronen

67
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van abnormale excretie van metaboliten?

A
  • Verhoogde plasmaspiegels
  • Verhoogd SN GFR
  • Genetische afwijkingen in transporteiwitten
  • Fanconi’s syndrome
68
Q

Wat gebeurt er als secretie tekort schiet?

A

Dan kan je hogere concentraties en medicatie intoxiteit krijgen

69
Q

Wat gebeurt er als reabsorptie tekort schiet?

A

Dan verschijnen allerlei stofjes in de urine die je kwijtraakt

70
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van polyurie?

A

Diabetes mellitus

71
Q

Hoe kan de glucoseconcentratie in de urine te hoog worden?

A
  1. Als bloedsuiker zo hoog is dat het boven de reabsorptiedrempel uitkomt -> osmotische diuretie
  2. Wanneer de reabsorptie wordt geremd
72
Q

Welke soorten proteïnurie zijn er?

A
  • Tubulair: excretie < 2 g/dag & laag-MW eiwitten
  • Overloop: excretie < 2g/dag & laag-MW eiwitten
  • Glomerulair: excretie > 3,5 g/dag & hoog-MW eiwitten
73
Q

Wat is de functie van topamax?

A

Koolzuuranhydrase remmer: in nieren voorkomt het dat h+ en bicarbonaat samen komen in proximale tubulus en gereabsorbeerd worden

74
Q

Voor welke groep patiënten is een echo aan te raden in het geval van nierstenen?

A
  • Zwangere vrouwen

- Kinderen

75
Q

Wat is er te zien op buikoverzichtsfoto?

A
  • Contouren van de nier

- Geschikt voor nierstenen

76
Q

Wat is een nadeel van buikoverzichtsfoto?

A

Er wordt röntgenstraling gebruikt

77
Q

Wat zijn voordelen van echografie?

A
  • Niet schadelijk
  • Kosten zijn laag
  • Apparaat is eenvoudig mee te nemen
  • Bij niet te veel vet zijn nieren goed te zien
78
Q

Wat zijn nadelen van echografie?

A
  • Persoon die echo bekijkt bepaalt diagnose
  • Niet mogelijk om door lucht heen te kijken
  • Niet geschikt voor botten, mensen met obesitas of luchthoudende structuren
79
Q

Wat gebeurt er bij MCG?

A

Een katheter wordt in de urethrae gebracht tot aan de blaas -> ballon wordt opgeblazen zodat urine niet via urethrae weg kan lopen -> vervolgens vloeistof die te zien is met röntgen de blaas in gespoten

80
Q

Wat is een UPJ stenose?

A

Stenose respectievelijk op de overgang van pelvis naar ureter of van ureter naar vesica -> ophoping van urine in nierbekken

81
Q

Wat is een pyelum stenose?

A

Nier kan urine niet goed kwijt en hoopt op in nierbekken -> pyelum raakt sterk vergroot (met echo te zien) -> veel zwart binnen nier = veel urine in bekken

82
Q

Wat is het gevolg van disfunctie van sfincters?

A

Sluiten ureteren af van blaas (vesico ureterale reflux): nog niet sterk ontwikkelde sfincters -> urine kan teruggaan uit blaas naar nier -> bij reflux van urine verbreedt ureter ook

83
Q

Wat is de functie van de blaas?

A

Mictiecyclus (lage druk reservoir):

  • Vulfase (opslagfase)
  • Ledigingsfase (mictiefase)
84
Q

Wat is de m. detrusor?

A

Gladde spiercellen -> geïnnerveerd door parasympatisch zenuwstelsel

85
Q

Wat is de urethrale sfincter?

A

Dwarsgestreepte spiercellen -> geïnnerveerd door somatische zenuwstelsel

86
Q

Wat gebeurt er met de m. detrusor en de urethrale sfincter bij lediging van de blaas?

A
  • M. detrusor contraheert maximaal: druk in blaas omhoog

- Urethrale sfincter relaxeert maximaal

87
Q

Welke mictiecentra zijn er?

A
  1. Pontine mictiecentrum (pons)

2. Sacrale mictiecentrum

88
Q

Wat zijn belangrijke landmarks als het gaat om neurogene blaasfunctiestoornissen?

A

Sacrale foramina S2 en S3

89
Q

Welke zenuwen zijn belangrijk bij innervatie van de blaas?

A
  • Plexus pelvicus: autonome (parasympatische) zenuwstelsel -> innerveert m. detrusor
  • N. pudendus: somatische zenuw -> innerveert urethrale sfincter en spieren van bekkenbodem
90
Q

Waar is de cortex belangrijk voor bij het plassen?

A

Zorgt voor de juiste timing van het plassen (mogelijk om bij drang mictie uit te stellen)

91
Q

Waar is de pons belangrijk voor bij het plassen?

A

Juiste coördinatie tussen blaas en urethrale sfincter: versterking en fijnafstelling signalen

92
Q

Welke zenuwen zijn sensorisch?

A

Afferente

93
Q

Welke zenuwen zijn motorisch?

A

Efferente

94
Q

Wat gebeurt er bij een suprapontiene laesie?

A

Compleet: cortex is uitgeschakeld -> overactieve blaas -> incontinentie

95
Q

Wat gebeurt er bij een supranucleaire laesie? (laesie tussen sacrale mictiecentrum en de pons)

A

Cortex en pons uitgeschakeld -> overactieve blaas en detrusor sfincter dyssynergie (discoördinatie) -> hoge druk in blaas: reflux of vochtophoping in nier

96
Q

Wat gebeurt er bij een infranucleaire laesie? (laesie onder sacrale mictiecentrum)

A

Blaas is volledig gedeïnnerveerd: slappe blaas en slappe sfincter -> incontinentie

97
Q

Wat is voor de nierfunctie de gevaarlijkste vorm en de moeilijkst te behandelen vorm van een neurogene blaas?

A

Dikke en onregelmatige blaaswand & dikke/overactieve urethrale sfincter (leidt tot hoge drukken in de blaas)

98
Q

Wat zie je bij blaasfunctie onderzoek bij een verhoogde intra abdominale druk?

A

Een piek bij Pabd

99
Q

Wat zie je bij blaasfunctie onderzoek bij actieve contractie van m. detrusor?

A

Een piek bij Pves

100
Q

Wat is het gevolg van een stugge / overactieve blaas als gevolg van supranucleaire laesie?

A
  • Druk in blaas -> verminderde nierfunctie

- Spier hypertrofie -> intramuraler Druck -> stuwing nieren -> verminderde nierfunctie

101
Q

Wat is het gevolg van een overactieve sluitspier als gevolg van supranucleaire laesie?

A

Sterk verhoogde druk in blaas + reflux

102
Q

Wat is het gevolg van UWI’s (urineweginfecties) als gevolg van supranucleaire laesie?

A

Reflux nefropathie -> verminderde nierfunctie

103
Q

Wat is het gevolg van een slappe blaas als gevolg van een infranucleaire laesie?

A

Urine retentie:

  • Overloop incontinentie
  • UWI’s: verminderde nierfunctie
  • Stuwing nier: verminderde nierfunctie
104
Q

Hoe kan de slechte nierfunctie verbeterd worden?

A

Door van de blaas weer een lage druk reservoir te maken

105
Q

Welke neurotransmitters komen er voor bij de blaas?

A
  • Acetylcholine: parasympatisch

- Noradrenaline: sympatisch (voor afferente zenuwen)

106
Q

Wat is NANC-innervatie?

A

Innervatie door neurotransmitters die non-adrenergic, non-cholinergic (ATP, NO en serotonine bijv.) zijn

107
Q

Hoe verloopt de initiatie van blaascontractie?

A

Ach bindt aan M2 of M3 receptor -> sacroplasmatisch reticulum wordt geactiveerd -> intracellulair Ca omhoog -> activatie actine/myosine complexen

108
Q

Wat zijn voorbeelden van anticholinergica?

A
  • Oxybutynine
  • Tolterodine
  • Solifenacine
  • Darifenacine
109
Q

Wat zijn bijwerkingen van anticholinergica?

A
  • Troebel zien
  • Droge mond
  • Obstipatie
110
Q

Wat is RPF?

A

Klaring van een stof die (door filtratie + secretie) volledig uit het bloed wordt verwijderd

111
Q

Wat is de functie van de proximale tubulus?

A
  • Bulk transport
  • Reabsorptie van belangrijke stoffen: suiker, eiwit …
  • Secretie van organische afvalstoffen die niet te filtreren zijn
  • Synthese van NH4+
112
Q

Wat is de functie van de lis van Henle

A
  • Dalend: alleen doorlaatbaar voor water
  • Stijgend: alleen doorlaatbaar voor natrium
  • 1e deel: passief, 2e deel actief
  • Reabsorptie van Na geremd door diuretica
  • Reabsorptie van K, Ca en Mg
  • Zorgt voor hoge concentratie natrium / osmolaliteit merg
113
Q

Wat is de functie van de macula densa?

A
  • Onderdeel van de TAL en de lis van Henle
  • Hier vindt het RAAS plaats
  • Meet [NaCl] in het tubulus lumen
  • Van belang voor bloeddrukregulatie
114
Q

Wat is de functie van de distale tubulus?

A
  • Reabsorptie van NaCl
  • Belangrijk voor regulatie Na-balans - bloeddruk
  • Gereguleerd door oa aldosteron (en angiontensine II)
115
Q

Uit welke twee delen bestaat de verzamelbuis?

A
  • Corticale verzamelbuis (CCD)

- Intramedullaire verzamelbuis (IMCD)

116
Q

Wat is de functie van de corticale verzamelbuis?

A
  • Reabsorptie Na
  • Secretie K
  • Gereguleerd door aldosteron
117
Q

Wat is de functie van de intramedullaire verzamelbuis?

A
  • Reabsorptie water
  • Gereguleerd door ADH
  • Secretie H+
118
Q

Wat is het doel van de tubuloglomerulaire balans?

A

Voorkomen dat er bij verhogen GFR, doordat daarbij zoveel gefiltreerd wordt, distale delen van het nefron overspoeld worden

119
Q

Wat gebeurt er bij tubuloglomerulaire balans?

A

Toename reabsorptie water en ionen in de proximale tubulus bij verhogen GFR

120
Q

Hoe werkt de tubuloglomerulaire balans?

A

Via aanzuigende kracht van peritubulaire capillairen door:

  • Lagere hydrostatische druk
  • Hogere colloïd osmotische druk
121
Q

Hoe is de Lis van Henle opgebouwd?

A
  • Dalende deel: aquaporines laten alleen H2O door
  • Opstijgende deel: Na transporteiwitten laten alleen Na door
  • Dikke deel van opstijgende deel: veel mitochondriën duiden op veel activiteit
122
Q

Wat is filtratie?

A

Uit bloed naar urine in glomerulus

123
Q

Wat zijn de functies van een endotheelcel in de capillairen?

A
  • Bekleden capillairen
  • In endotheelcel: grote fenestrae waar kleinere cellen doorheen kunnen
  • Zijn negatief geladen dus negatieve deeltjes kunnen moeilijker door membraan heen
124
Q

Uit welke lagen bestaat de blaas?

A
  • Urotheel
  • Lamina propria
  • M. detrusor
125
Q

Welke twee manieren van transport over de tubuluswand zijn er mogelijk?

A
  1. Paracellulair: tussen cellen door en ook tussen tight junctions
  2. Transcellulair: dwars door 2 membranen heen (wel selectief)
126
Q

Welke typen diabetes kunnen er onderscheiden worden?

A
  1. Diabetes mellitus: overmatig veel glucose door insulineresistentie
  2. Diabetes insipidus: overmatig veel water in urine
  3. Diabetes type I: auto-immuunziekte waarbij insulineproducerende bèta-cellen worden aangetast