Week 6 - 20 december t/m 24 december Flashcards

1
Q

Uit welke processen bestaat het gastransport?

A
  • Ventilatie
  • Diffusie
  • Perfusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de vitale capaciteit?

A

De nuttige longinhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het VT?

A

Teugvolume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de TLC?

A

Totale Long Capaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de (I)VC?

A

(Inspiratoire) Vitale Capaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het FRC?

A

Functioneel Residuaal Volume (RV + ERV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het ERV?

A

Expiratoir Residuaal Volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het RV?

A

Residuaal Volume: niet uit te ademen (25% van TLC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het IRV?

A

Inspiratoir Reserve Volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan de TLC berekend worden?

A

RV + VC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kan het FRC (V2) berekend worden?

A

C1 x V1 = C2 x (V1 + V2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de PEF?

A

Peak Expiratory Flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de FEF?

A

Forced Expiratory Flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de MEF?

A

Maximum Expiratory Flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn voordelen van de flow-volumecurve?

A
  • Stroomsterkte betere maat voor opsporen luchtwegweerstand
  • Fouten tijdens het blazen zijn gemakkelijker te zien
  • Door karakteristieke patronen zijn ziektebeelden te herkennen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer is er goed geblazen bij een flow-volumecurve?

A
  • Vanaf TLC direct steil omhoog
  • Scherpe enkele piek
  • Flow moet geleidelijk aflopen naar 0
  • Zonder artefarcten (hoest, keelknijpen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar correspondeert een steile helling mee bij een flow-volumecurve?

A

Met een grote flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is er aan de hand bij een beperkte inademingscurve?

A

Dan zit het probleem buiten de thorax: bijv. schildklierzwelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is er aan de hand bij een beperkte uitademingscurve?

A

Dan zit het probleem binnen de thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat meet een flowmeter?

A

De drukval over een lage weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe kan de Z-score berekend worden?

A

Z-score = (gemeten waarde - voorspelde waarde) / RSD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het cricoid?

A

De nauwste plek van de luchtweg: net onder stembanden, onder de adamsappel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn functies van de neus?

A
  • Ademhaling
  • Reuk
  • Belangrijke bijdrage aan smaak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar bestaat de ademhalingsfunctie van de neus uit?

A
  • Transport van slijm en lucht
  • Verwarming en bevochtiging van lucht
  • Filtering met de neushaartjes en plakkerige membraan
  • Afweer (de ring van Waldeyer)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn voorbeelden van neus symptomatologie?

A
  • Vormafwijkingen
  • Neusverstopping
  • Loopneus
  • Reukverlies
  • Smaakverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn vormen van afwijkingen aan het neustussenschot?

A
  • Geboortetrauma
  • Neustrauma -> septumdeviatie -> neusverstopping
  • Neuspoliepen: kan verstopt zitten onder concha media
  • Adenoidhypertrofie: verdikte neusamandel
  • Benauwdheid door neuspathologie: choanaal atresie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is choanaal atresie?

A

Benauwdheid door vernauwing bij uiteinde van de neusverbening of afgesloten neusholten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de functie van de larynx?

A
  • Respiratie
  • Hoesten
  • Scheiding lucht- en voedselweg
  • Slikken
  • Stem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de functie van de ware stembanden?

A

Foneren: geeft echt stem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de functie van de valse stembanden?

A

Beschermingsfunctie: sluiten luchtweg af bij het slikken (samen met epiglottis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe wordt de larynx geïnnerveerd?

A

Vanuit de n. vagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe wordt het craniale deel van de larynx geïnnerveerd?

A

n. laryngeus superior
- Interne tak: sensibel
- Externe tak: m. cricothyreoideus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe wordt het caudale deel van de larynx geïnnerveerd?

A

n. recurrens
- Links: om aortaboog
- Rechts: om subclavia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is een expiratoire stridor?

A

Collaps/vernauwing van de luchtweg door intrathoracale processen -> te herkennen aan lage hoesttoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is een inspiratoire stridor?

A

Hoog-frequent geluid veroorzaakt door turbulentie

- Meestal veroorzaakt door processen in larynx of cervicale deel van trachea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn oorzaken van intrinsieke vernauwing?

A
  • Laryngitis subglottica: virale ontsteking van smalste gedeelte van luchtweg
  • Supraglottitis (epiglottitis): ontsteking van bovenste gedeelte net onder epiglottis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn symptomen van laryngitis subglottica?

A
  • Inspiratoire stridor
  • Blafhoest
  • Dsypnoe met intrekkingen
  • Heldere stem
  • Langzaam progressief
  • Kan plat op rug liggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn symptomen van supraglottitis / epiglottitis?

A
  • Kwijlen
  • Zit rechtop
  • Hoge koorts
  • Zeldzaam
  • Veroorzaakt door haemophilus influenzae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar bestaat het gasgeleiding systeem uit?

A
  • Neus
  • Neus bijholten
  • Nasofarynx
  • Larynx
  • Trachea
  • Bronchiën
  • Bronchioli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waar bestaat het gaswisseling systeem uit?

A
  • Bronchiolus respiratorius
  • Ductus alveolaris
  • Sacculus alveolaris
  • Alveolus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de belangrijkste functie van de bovenste luchtwegen?

A

Ze verwarmen en bevochtigen adem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar zorgen de paranasale sinii voor?

A
  • Gewicht van schedel wordt verlaagd
  • Meer sonoor stemgeluid
  • Luchtconditionering: verwarming en bevochtiging
  • Airbag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waarmee is de trachea bekleed?

A

Respiratoir epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn verschillen tussen opbouw van trachea en bronchus?

A

+ Kraakbeenringen C-vormig
- Dorsaal open
- Uiteinden verbonden door glad spierweefsel -> musculus trachealis
+ Geen spierweefsel rondom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Waar bestaat het mucosa uit?

A
  • Trilhaarcellen
  • Slijmbekercellen
  • Basale cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat ligt er om het mucosa?

A

Gladde spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat ligt er tussen het epitheel en de gladde spiercellen?

A

Lamina propria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke twee soorten projecties van trilhaarcellen zijn er?

A
  • Microvilli

- Cilia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Waar is de functie van trilhaarcellen van afhankelijk?

A
  • Temperatuur -> slaande beweging kan niet gemaakt worden -> kans op infecties is groter
  • ATP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke andere delende cellen kunnen stamcellen voortbrengen?

A
  • Clubcellen

- Type 2 pneumocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoe liggen de stamcellen in verbinding met het basale membraan?

A

Via hemidesmosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is de functie van mukeuze/slijmbekercellen?

A

Productie van mucine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waardoor wordt de meeste mukus geproduceerd?

A

Door bronchiale klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is de functie van mucine?

A

Bepaalt de viscositeit van het secreet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Waardoor wordt de afvoer van secreet naar proximaal toe moeilijker?

A

De secreetproductie neemt steeds meer toe, maar de totale doorsnede van de bronchiaalboom neemt af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Waardoor wordt de viscositeit van het secreet geregeld?

A

Ionentransporter (bij CF: mutatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat zijn kenmerken van een neuroendocriene cel?

A
  • Weinig in normale bronchus
  • Speelt rol bij longontwikkeling
  • Aantal neemt toe bij ontsteking
  • Zonder kleuring microscopisch niet goed herkenbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn functies van clubcellen?

A
  • Modulatie van ontstekingsreactie: productie van cytokinen/peptiden
  • Metabolisme van geïnhaleerde potentieel schadelijke stoffen
  • Stamcel voor trilhaarcellen en mukeuze cellen
  • Surfactant productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is een acinus/primaire pulmonale lobulus?

A

Structuur die ontspringt uit 1 respiratoire bronchiolus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is een secundaire pulmonale lobulus?

A

Structuur die ontspring van een terminale bronchiolus: gevormd door 3-10 primaire lobuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Welke weg legt O2/CO2 af van alveolaire ruimte naar erythrocyt?

A

Uit alveolaire ruimte door pneumocyt type 1 cel -> basaalmembraan van epitheel -> basaalmembraan van endotheel -> endotheelcel en erythrocyt in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Welke typen pneumocyten zijn er?

A
  1. Type 1: afgeplatte kernen en dicht tegen vaatstructuren

2. Type 2: meer in hoekjes van alveoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Waar bestaat de alveolaire opbouw uit?

A
  • Poriën van Kohn
  • Type 1 & type 2 pneumocyten
  • Surfactant
  • Interstitium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waar bestaat het alveolair interstitieel weefsel uit?

A
  • Collageen
  • Elastine
  • (Myo)fibroblasten
  • Macrofagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat zijn poriën van Kohn?

A

Verbindingen tussen alveoli -> zo blijft luchtdruk in alle alveoli gelijk en zorgen voor collaterale diffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat is de surfactant laag?

A
  • Bestaat uit fosfolipiden -> geproduceerd door pneumocyten type II
  • Soort zeepoplossing die ervoor zorgt dat de oppervlaktespanning wordt verlaagd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Hoeveel bedraagt de totale oppervlakte van de alveoli?

A

107 M2: 300 miljoen alveoli met totale inhoud van 6L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is diffusie?

A

Passief proces door verschil in partiële druk

69
Q

Hoe luidt de Wet van Fick?

A

Vgas = (A/T) x Dgas x (P1-P2)

  • Vgas: de hoeveelheid gas die zich per tijdseenheid verplaatst
  • Dgas: diffusieconstante
  • A: oppervlakte membraan
  • T: dikte van membraan
  • P1-P2: verschil in partiële druk tussen alveoli en capillair
70
Q

Hoe kan de diffusieconstante berekend worden?

A

Dgas = Sopl/ wortel MW

  • Sopl: oplosbaarheid van het gas
  • MW: molecuulgewicht van het gas
71
Q

Hoe luidt de Wet van Dalton?

A

Px - Fi (concentratie gasmengsel X) x (Pbar - PH2O)

  • Px: partiële druk van gas x in gasmer
  • Pbar: barometer druk
  • PH2O: spanning van waterdamp
72
Q

Wat houdt de diffusiecapaciteit in van O2?

A

VO2: (A/T) x Do2

73
Q

Hoe kan de zuurstofopname capaciteit van de long berekend worden?

A

Dl,o2 = (Vo2) / (Palv - Pcap)

74
Q

Waarom wordt een diffusietest gedaan met CO?

A
  • Diffusie afhankelijk
  • Bindt op gelijke wijze aan Hb
  • Bindt 250x sterker aan Hb dan O2
75
Q

Wat is longfibrose?

A

Progressieve verlittekening van de longen

76
Q

Wat is het gevolg van longfibrose?

A
  • DLCO neemt af
  • Oppervlakte A neemt af
  • Dikte T neemt toe
77
Q

Wat is longemfyseem?

A

Verlies van aantal longblaasjes

78
Q

Wat is het gevolg van longemfyseem?

A
  • DLCO omlaag

- Oppervlakte A omlaag

79
Q

Bloed: 160 g/L Hb en 45 g/L albumine. Waarom draagt Hb niet bij aan de oncotische druk van het bloed?

A

Hb zit in erytrocyten waardoor het geen bijdrage levert

80
Q

Wat is het effect van hypoventilatie?

A

pO2 gaat omlaag, pCO2 omhoog en pH omlaag: acidose

81
Q

Wat is het effect van daling van de lokale pO2 als gevolg van toegenomen O2 behoefte?

A

Leidt tot grotere afgifte van O2 door Hb

82
Q

Wat is de functie van 2,3-BGP (2,3biphosphoglycerate)?

A

Het verlaagt de affiniteit van Hb voor O2

83
Q

Wat houdt het Bohr-effect in?

A

Bij lagere PO2 is er sprake van hogere CO2 spanning en zuurdere omgeving -> bindingsaffiniteit voor O2 en Hb vermindert

84
Q

Waardoor wordt de reactie voor het ontstaan van bicarbonaat in het bloedplasma gekatalyseerd?

A

Koolzuuranhydrase: enzym in erytrocyt

85
Q

Wat zijn voorbeelden van verworven aandoeningen waardoor het gastransport in het bloed verstoord kan worden?

A

Anemie: minder erytrocyten, maar Hb is normaal
Carboxyhemoglobine: vergiftiging met CO -> O2 kan moeilijker binden en loslaten
- MetHb: oxidatie van Fe2+ naar Fe3+, er kan geen O2 binden

86
Q

Wat zijn voorbeelden van aangeboren aandoeningen waardoor het gastransport in het bloed verstoord kan worden?

A
  • Afwijkend bèta-globine -> sikkelcelanemie

- Ontbreken van bèta of alfa-globine -> bèta/alfa Thalassemia

87
Q

Hoe luidt de Henderson-Hasselbachvergelijking?

A

pH = pKa’ + 10log( [HCO3-] / [CO2])

88
Q

Waar bevinden zich de perifere chemosensoren?

A

Aortaboog & bifurcatie van a. carotis

89
Q

Wat meten de centrale chemosensoren in de hersenstam?

A

Alleen pCO2 via de pH van de brein extracellulaire vloeistof, omdat de bloed-hersenbarrière alle ionen tegenhoudt

90
Q

Wat is geoxydeerd Hb?

A

metHb

91
Q

Wat is oxyHb?

A

Hb is geoxygeneerd: O2 is gebonden

92
Q

Waaraan bindt 2,3-BPG het sterkst?

A

deoxyHb

93
Q

Wat is het effect van hyperventilatie?

A

pO2 gaat omhoog -> pCO2 gaat omlaag en pH omhoog: alkalose

94
Q

Door welke vezels wordt een long omgeven?

A
  • Elastine vezels: rekbaar

- Collageen vezels: strekbaar

95
Q

Wat is het verband tussen het oppervlak van de alveolus en het effect van de surfactant?

A

Hoe kleiner het oppervlak van de alveolus hoe groter het oppervlakte spanning verlagende effect van surfactant

96
Q

Hoe kan de flow berekend worden?

A

Flow = drukverschil / weerstand
V’ = (Palv-Pmond) / Raw
- Raw = luchtwegweerstand

97
Q

Wat is de elasticiteit?

A

De hoeveelheid kracht die je op een voorwerp moet uitoefenen om het te kunnen veranderen

98
Q

Hoe kan de elastantie berekend worden?

A

E= delta P / delta V

99
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van hoestreflex?

A
  • Ontstekingsreactie slijmvlies
  • Mechanische beschadiging (aspiratie)
  • Prikkeling (rook, gas, oedeem)
100
Q

Wat houdt de voorgeschiedenis in bij hoesten?

A
  • 1 of beide ouders astma of atopie
  • Moeder gerookt in zwangerschap
  • Voorgeschiedenis met constitutioneel eczeem
  • Gestoorde weerstand (immunosupressiva)
101
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van productieve hoest?

A

Ontstekingsproces

102
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van blaffend hoesten?

A

(pseudo)kroep

103
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van nachtelijk hoesten?

A

Decompensatio cordis

104
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van hemoptoë (bloed meehoesten)?

A

Meestal kleine slijmvlieslaesie

- Middelbare / oudere leeftijd: longcarcinoom uitsluiten

105
Q

Wat bepaalt de kleur van het sputum (slijm)?

A

Het uiteenvallen van leukocyten -> zowel bij virale en bacteriële infecties

106
Q

Wat houdt het lichamelijk onderzoek bij hoesten in?

A
  • Ademhalingsfrequentie
  • Gebruik hulpademhalingsspieren
  • Intrekkingen
  • Neusvleugelen -> tekenen van dyspnoe
  • Asymmetrische thoraxexcursies -> pneumothorax
107
Q

Waar wordt er naar geluisterd bij ausculatie bij hoesten?

A
  • Links/rechtsverschillen
  • Verlengd en/of piepend in in-/exspirium
  • Beiderzijds basaal crepiteren
108
Q

Waar staat de V voor in V/Q verhouding?

A

Ventilatie

109
Q

Waar staat de Q voor in V/Q verhouding?

A

Perfusie

110
Q

Hoe kan het teugvolume berekend worden?

A

Vt = Vdr + Va

  • Vdr = dode ruimte volume
  • Va = alveolair volume
111
Q

Hoe kan de totale ventilatie/adem minuut volume berekend worden?

A

V’e = AMV = f x Vt

112
Q

Hoe kan de niet nuttige ventilatie / dode ruimte berekend worden?

A

V’dr = f x Vdr

113
Q

Hoe kan de effectieve ventilatie berekend worden?

A

Valv = f x Va

114
Q

Hoe kan de dode ruimte fractie berekend worden?

A

Vdr / Vt

115
Q

Wat is de fysiologische dode ruimte?

A

Vdfys = anatomische dode ruimte (Vdan) + alveolaire dode ruimte (Vdalv)

116
Q

Wat is shunt?

A

Wanneer er geen ventilatie plaatsvindt, maar de perfusie is heel groot -> bloed stroomt er wel maar er gebeurt niets mee

117
Q

Wat is dode ruimte (alveolair)?

A

Er vindt wel ventilatie plaats, maar geen perfusie -> toegenomen dode ruimte

118
Q

Wat is het gevolg van dode ruimte ventilatie?

A
  • Onvoldoende oxygenatie van het bloed in wel geventileerde delen
  • Onvoldoende ventilatie van koolzuur
119
Q

Wat is het gevolg van kleine verstoppingen in sommige takjes wat betreft de V’/Q’ verhouding?

A

Wordt kleiner

120
Q

Wat is het gevolg van verminderde perfusie maar optimale ventilatie wat betreft de V’/Q’ verhouding?

A

Wordt groter

121
Q

Welke soorten aanvullend onderzoek zijn er mogelijk voor het stellen van een diagnose?

A
  • Afbeeldend onderzoek
  • Functioneel onderzoek: totaal of orgaangebonden
  • Invasief: diagnostische ingrepen
122
Q

Wat kan men horen bij het luisteren naar de longen van iemand met een longontsteking?

A

Ademgeruis geeft scherper geluid (crepitaties)

123
Q

Wat zijn indicaties voor een thoraxfoto?

A
  • Screening, keuring
  • Diagnostisch probleem oplossen, uitsluiten van alternatieve diagnose
  • Behandeling controleren
124
Q

Wat representeren de verschillende kleuren op een thoraxfoto?

A
  • Wit: metalen dingen
  • Bijna wit: bot
  • Grijs: alles ertussen -> vet, weke delen, consolidatie
  • Zwart: lucht
125
Q

Waar berust de grens tussen structuren op?

A

Verschil in radiolucentie, voorbeeld hartgrens:

  • Hart = niet radiolucent, long = radiolucent
  • Buik = niet radiolucent, long = radiolucent
126
Q

Wanneer verdwijnt een grens tussen twee structuren?

A

Bij gelijke dichtheid

127
Q

Wat is het gevolg van atelectase?

A

Verminderd volume doordat er een deel van longen geen lucht meer heeft

128
Q

Wat is er bij percussie te horen bij opvulling van alveoli met vocht of weefsel?

A

Demping

129
Q

Wat is er met de stethoscoop te horen bij atelectase?

A

Geen ademgeluid, want er gaat geen/nauwelijks ademstroom naartoe

130
Q

Wat zijn kenmerken van atelectase op een thoraxfoto?

A
  • Verdwijnen hartcontour
  • Verplaatsing fissuren
  • Hoogstand diafragma
  • Verplaatsing mediastinum, hilus, trachea
  • Overbeluchting aanliggende longdelen
  • Vage, onscherpe beschaduwing
  • Gecollabeerde long draait meestal naar posterieur
131
Q

Waardoor neemt de densiteit op een thoraxfoto af?

A
  • Verminderde doorbloeding (longembolie)
  • Destructie long (emfyseem)
  • Bulla
  • Hyperinflatie
  • Pneumothorax
132
Q

Wat is de functie van de ademhaling?

A
  • Optimaal bijregelen van O2, CO2 en pH

- Regulatie van ademhalingsdiepte- en frequentie

133
Q

Welke sensoren zijn betrokken bij de regulatie van de ademhaling?

A
  • Perifere chemosensoren in aortaboog en a. carotis communis
  • Centrale chemosensoren in hersenstam
  • Mechanoreceptoren in longen en luchtwegen
  • Spierspoeltjes in tussenribspieren
134
Q

Wat is het gevolg van een tekort aan zuurstof?

A

Verminderde K-stroom uit cel

135
Q

Waar zijn perifere chemosensoren gevoelig voor?

A

Met name voor O2-spanning, maar ook voor veranderingen in CO2 & pH

136
Q

Wat zijn CO2 acidose gestimuleerde neuronen?

A

Serotinerg

137
Q

Wat zijn CO2 acidose geïnhibeerde neuronen?

A

GABA-erg

138
Q

Wat zijn de twee gebieden waar kernen zitten die bijdragen aan activatie van het ventilatiesysteem?

A

Medulla & pons

139
Q

Wat zijn de primaire functies van de larynx?

A
  • Bescherming lagere luchtwegen tegen aspiratie

- Regeling ademweerstand

140
Q

Wat is de secundaire functie van de larynx?

A

Fonatie = stemgeving

141
Q

Waar staat HTC voor?

A
  • Hyoïd: tongbeen = benig
  • Thyroïd: schildkraakbeen = wordt benig
  • Cricoïd: zegelringkraakbeen
142
Q

Door welke spier worden de stembanden geopend?

A

m. cricoarytenoideus posterior

143
Q

Welke spier zorgt voor het langer worden van de stembanden?

A

m. cricothyroideus, innervatie door n. laryngeus superior

144
Q

Welke zenuw gaat door de opening in het membrana cricothyroidea?

A

n. laryngeus superior internus (zorgt voor sensibiliteit larynx)

145
Q

Wat zijn voorbeelden van luchtwegobstructies in de mond?

A
  • Macroglossie (tongzwelling): bij bepaalde stapelingsziektes
  • Quincke’s oedeem agv ACE-remmers: acute zwelling van tong- en mondbodem
  • Luchtwegobstructie bij Pfeiffer: door aandoening in lymfeklierweefsel kunnen klieren in neus en keelamandelen ontsteken en opzwellen
146
Q

Hoe heten de gewrichtjes op het cricoid waar de stembanden mee bewogen worden?

A

Arytenoïden -> alle larynxspieren zijn hier aan verbonden

147
Q

Welke cellen zitten zowel in een bronchus als in een bronchiolus?

A
  • Mucosalaag met trilhaarcellen
  • Slijmbekercellen
  • Basale cellen (stamcellen, belangrijkste in bronchiën)
  • Neuro-endocriene cellen
  • Clubcellen (klara cellen)
  • Gladde spiercellen
148
Q

Uit welke lagen bestaat het basaal membraan in bronchiën en bronchioli?

A
  • Lamina lucida
  • Lamina densa
  • Lamina reticularis
149
Q

Waar liggen stamcellen?

A

Onder epitheel in basale lamina -> vooral bedoeld voor club cellen en type 2 pneumocyten

150
Q

Wat gebeurt er bij meer productie van mucine?

A

Slijm is viskeuzer en dus taaimer -> moeilijker op te hoesten

151
Q

Uit wat voor klieren bestaat bronchiaal klierweefsel?

A

Sero-mucineuze klier

152
Q

Wat is een clubcel?

A

Exocriene bronchiolaire cel -> komt voor in kleinere bronchioli (terminale bronchioli)

153
Q

Wat zijn poriën van Kohn?

A
  • Verbindingen tussen alveoli -> zo blijft luchtdruk in alle alveoli gelijk & zorgt verder voor collaterale diffusie
  • Ontsteking kan zich via deze poriën verspreiden
154
Q

Wat is de functie van type 1 pneumocyten?

A
  • Zijn heel dun en vormen epitheel van alveoli

- Kunnen niet delen en zorgen voor gaswisseling

155
Q

Wat is de functie van type 2 pneumocyten?

A

Productie van surfactant

156
Q

Wat gebeurt er bij teveel interstitium vorming?

A

Diffusie efficiëntie zal afnemen bij fibrose

157
Q

Waar bestaat respiratoire membraan in alveoli uit?

A
  • Gefuseerd alveolair epitheel
  • Basale membraan
  • Capillaire epitheel: erg dun, ook wel blood-air barrière genoemd
158
Q

Welke lagen/wanden passeert alveolaire lucht?

A
  • Surfactant
  • Respiratoir epitheel
  • Basale membraan
  • Interstitiële vloeistof en bindweefsel
159
Q

Welke lagen/wanden passeert capillair bloed?

A
  • Basale membraan capillair
  • Endotheel capillair
  • Plasma
  • Wand erythrocyt
  • Intracellulaire vloeistof
  • Hemoglobine
160
Q

Wat zijn voorwaarden voor de diffusiemeting?

A
  • In zittende houding (in rust!)
  • Geen zware inspanning voor de meting
  • Geen additionele zuurstof (10 min vooraf staken)
  • Idealiter 12 uur niet gerookt (i.v.m. CO back pressure)
  • Recent hemoglobineconcentratie bekend?
161
Q

Wat zijn de gevolgen van beschadigingen:

  • Tussen medulla en spinal cord
  • Boven pontine centra
  • Middel pons
  • Hoge medulla
A
  • Tussen medulla en spinal cord -> apnea
  • Boven pontine centra -> ademhaling is normaal mits n.X intact is (wanneer doorgesneden: diepere ademhaling)
  • Middel pons: als n. X kapot is -> apneusis
  • Hoge medulla: ritme met af en toe diepere ademhaling
162
Q

Wat is dyspneu?

A

Ademnood

163
Q

Wat is apnea (apneu)?

A

Ademstilstand

164
Q

Wat is apneusis?

A

Lange diepe inademing, korte uitademing

165
Q

Wat is er aan de hand bij Cheyne-Stokes?

A

Heel langzaam oppervlakkige ademhaling, steeds dieper wordend -> daarna staat ademhaling even stil

166
Q

Wat is Biot’s breathing?

A

Periode van snelle ademhaling, even apnea, dan weer opnieuw

167
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van Cheyne-Stokes?

A
  • Herseninfarct
  • Hersentumor
  • Shocktoestand
  • CO-vergifiting
  • Bijwerking morfine
168
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van Biot’s breathing?

A
  • Druk op medulla

- Hersenbeschadiging

169
Q

Wat is V’ en Q’?

A

Gasvolume / tijd en bloedvolume / tijd in L/s