week 8 Flashcards

1
Q

wat doen goblet cellen?

A

produceren mucus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn normaal waarden van pCO2?

A

4,7-6,3 kPa, 35-48 mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn normaal waarden van pO2?

A

10-13,4 kPa, 75-100 mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn normaal waarden van HCO3-?

A

22-26 mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn functies van de nier?

A

uitscheiding water, stimulatie van aanmaak rode bloedcellen (EPO), stimulatie zuur-base balans, regulatie bloeddruk, rol in botstofwisselling, activeren vit D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doet diuretica?

A

remt renale natriumabsorptie, waardoor meer natrium uitgeplast wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe werkt de volumeregulatie?

A

via RAAS, reguleert totale hoeveelheid natrium, sensoren zijn barpreceptoren en rekreceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe werkt osmoregulatie?

A

via ADH, uitscheidingwordt gereguleerd door doorlaatbaarheid van tumulus aan te passen, reguleert natrium concentratie middels water, sensoren zijn rensensoren onderin hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke nier ligt hoger?

A

linker nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoeveel aftakking geeft de nierarterie in de nier?

A

5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar zit de macula mensa en wat meet deze?

A

wand stille tumulus aan kant arteriolen, meet NaCl in urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de functies van mesangiale cellen?

A

vormen fundament glomerolus, reguleert hydrostatische druk door contractie, maakt endotheline, fagocytosis van moleculen in GBM, immuumregulatie van cytokines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de lading van endotheelcel?

A

negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is een podocyt?

A

epitheel cel rond capillairen, heeft grote kern en veel tentakels, bekleedt GBM met tentakels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waaruit bestaat het basaalmembraan en wat zorgt voor de negatieve lading?

A

type IV collageen, lamine en proteoglycanen, proteoglycanen zorgen voor negatieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe ziet een proximale tumulus er histologisch gezien uit?

A

bestaat uit hoog cilindrisch epitheel met microvilli. ze hebben geen duidelijke omgrenzing, maar wel centraal gelegen kern met veel mitochondriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

uit wat voor een cellen bestaat lis van Henle?

A

kleine kubische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat wordt er in opstijgende deel van lis van Henle gereabsorbeerd en wat in dalende deel?

A

opstijgende deel NaCl, dalende deel H2O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoe ziet een distale tubulus er histologisch uit?

A

kubische epitheel cellen zonder microvilli. lijkt kralenketting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat wordt er gereabsorbeerd en gesecreneerd in distale tubulus?

A

reabsorptie NaCl en HCO3- en secretie zuren

21
Q

hoe zien verzamelbuizen er histologisch uit?

A

duidelijk celmembraan zonder microvilli

22
Q

wat doen juxtaglomerulaire cellen?

A

maken RAAS actief door afgifte renine, spelen rol in regulatie glomerulaire filtratie druk, regulatie renalen doorstroming en bloeddruk

23
Q

uit welke lagen bestaat de ureter?

A

mucosa, bekleedt met urotheel, muscularis en adventitia met vaten en zenuwen

24
Q

uit welke lagen bestaat blaas?

A

urotheel, lamina proper, musculus detrusor, perivesicaal vetweefsel

25
Q

hoe ziet urotheel eruit?

A

meekrijg hoog cilindrisch epitheel met bovenop paraplu cellen

26
Q

wat doen prostaglandines?

A

relaxatie gladde spierwand

27
Q

waar zorgt angiotensine voor?

A

vasoconstrictie afferente arteriolen

28
Q

hoe bereken je de GFR?

A

(Ux x V)/Px

29
Q

hoe bereken je de totale hoeveelheid gefiltreerde stof?

A

GFR x P

30
Q

hoe bereken je de totale hoeveelheid uitgescheiden stof?

A

U x V

31
Q

hoe hoger GFR, hoe … plasma creatinine concentratie

A

lager

32
Q

wat is omgekeerde RAAS en wordt geactiveerd bij hoge GFR?

A

tubuloglomerulaire feedback

33
Q

wat doet adenosine?

A

knijpt afferente arteriolen samen, flow gaat omlaag

34
Q

wat is een UPJ stenose?

A

stenose op overgang pelvis naar ureter

35
Q

wat is UVJ stenose?

A

stenose op overgang ureter naar vesica

36
Q

via welke plexus wordt m detrusor geïnerveerd?

A

plexus pelvicus (parasympaticus)

37
Q

via welke zenuw wordt urethrae sphincter geïnerveerd?

A

nervus pudendus

38
Q

wat speelt een rol in timing van mictie en maakt bewust ophouden van plas mogelijk?

A

cortex

39
Q

wat zorgt voor coördinatie tussen m detrusor en urethrale sphincter?

A

potine mictie centrum

40
Q

hoe lopen exciterende signalen mictie?

A

via plexus pelvicus naar blaas

41
Q

Hoe lopen inhiberende signalen mictie?

A

via n. pudendus naar urethrae sphincter

42
Q

wat gebeurt er bij een suprapotine laesie?

A

problemen met timing, ongeremde overactieve blaas

43
Q

wat gebeurt er bij een supranucleaire laesie?

A

problemen timing mictie en blaas is overactief, slechte coördinatie tussen sphincter en m detrusor, dikkere en sterkere m detrusor

44
Q

wat gebeurt er bij een infranucleaire laesie?

A

onvoldoende kracht in blaas, urethrale sphincter kan niet goed aanspannen, zwakke blaas, slappe sphincter, overloop

45
Q

door welke stoffen kan een M3 receptor geblokkeerd worden?

A

oxybutynine, tolterodine, solifenacine, darifenacine

46
Q

wat zijn bijwerkingen van M3 receptor blokkers?

A

troebel zien, droge mond, obstipatie

47
Q

wat zijn oorzaken van verhoogde uitscheiding metabolieten?

A

verhoogde plasmaspiegel, verhoogde SNGFR, genetische afwijking, Faconi syndroom

48
Q

waar vindt de zuurregulatie vooral plaats?

A

einde distale tubulus en verzamelbuis