week 6 Flashcards

1
Q

waarom kan bij thoracale operaties de linker stemband beschadigt raken?

A

doordat links de n. laryngeus recurrens via aortaboog loopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarmee is vestibulum nasi bekleedt?

A

plaveisel epitheel wat later overgaat in respiratoir epitheel tot bronchioli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarmee is de bovenste conga bekleedt en waar bestaat dit uit?

A

olfactoir epitheel, bestaat uit bipolaire zenuwcellen, steuncellen en basale cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat doen basale cellen in olfactoir epitheel?

A

zorgen voor herstel en aanmaak nieuwe reukcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar zitten buizen van bouwman en wat doen ze?

A

in lamina propria en olfactoir epitheel. ze vormen muceuze laag om epitheel te beschermen en om deurmoleculen te transporteren naar de zenuwcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarmee zijn neusbijholten bedekt?

A

respiratoir slijmvlies met trilharen en klierbuizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waaruit bestaan stembanden?

A

meerlagig plaveisel epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarmee is trachea bedekt?

A

respiratoir epitheel met trilharen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke spier zit aan de dorsale zijde van de trachea en wat is de functie?

A

musculus trachealis, gebruikt bij hoesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waaruit bestaat een bronchus?

A

respiratoir epitheel met daaronder lamina propria, slijmbekercellen en trilharen. ook hebben ze hyalien kraakbeen in de wand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is pseudogestratificeerd epitheel?

A

lijkt meerlagig, maar alle cellen liggen op basaalmembraan (bij respiratoir epitheel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

uit welke lagen bestaat mucosa laag van bronchus

A

lamina lucida, lamina dense, lamina reticularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke laag is verdikt bij rokers en mensen met astma in de mucosa laag?

A

lamina reticularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar vindt de meeste mucus productie plaats?

A

bronchiale klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn clubcellen, waar komen ze voor en wat is hun functie?

A

het zijn exocriene bronchiolaire cellen en komen voor in kleinere bronchioli. ze hebben een beschermende functie en zijn deels verantwoordelijk voor surfactant productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de volgorde van de structuren vanaf bronchioli?

A

lobulaire bronchioli, terminale bronchiolus, bronchiolus respiratori, ductus alveolaris, sacks alveolaris, alveoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat doen pneumocyt type II?

A

produceren surfactant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is de functie van surfactant?

A

verlaging oppervlakte spanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is de zuurstof en koolstofdioxide spanning in de ingeademde lucht?

A

PiO2 = 150 mmHg, PiCO2 = 0 mm Hg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is de zuurstof en koolstofdioxide spanning in de alveoli?

A

PaO2 = 102 mmHg, PaCO2 = 40 mmHg

21
Q

wat is de zuurstof en koolstofdioxide spanning in het bloed in de lichaamscirculatie?

A

PvO2 = 40 mmHg, PvCO2 = 46 mmHg

22
Q

wat is de wet van Fick?

A

V’O2 (zuurstoftransport) = (opp/dikte) x DO2 (diffusie constante) x (P alveolair, O2 - P capillair, O2)

23
Q

hoe bereken je de diffusie constante?

A

oplosbaarheid O2 / wortel molecuulmassa

24
Q

Wat is DLO2 en hoe bereken je het?

A

diffusie capaciteit van de long voor O2, (opp/dikte) x DO2

25
Q

DO2 is evenredig met?

A

oplossing O2 / wortel 32

26
Q

DCO is evenredig met?

A

oplossing CO/wortel 28

27
Q

DLO2 is gelijk aan?

A

1,23 x DLCO

28
Q

DLCO2 is gelijk aan?

A

24 x DLCO

29
Q

wat zijn de lagen die gassen passeren vanaf alveolaire ruimte?

A

surfactant, respiratoir epitheel, basale membraan, interstitiële vloeistof en bindweefsel, basale membraan capillair, endotheel capillair, plasma, wand erytrocyt, intracellulaire vloeistof, hemoglobine

30
Q

welke soorten hemoglobine zijn er?

A

HbA1 (2 alpha en 2 beta), HbA2 (2 alpha en 2 delta) en HbF (2 alpha en 2 gamma)

31
Q

hoeveel valenties heeft ijzer en waarvoor worden deze gebruikt?

A

ijzer heeft 6 valenties, 4 worden gebruikt om ijzer in porphyrinering te binden. aan de 5e bindt gloeien eiwit, 6e wordt gebruikt om zuurstof aan te binden.

32
Q

waardoor bindt zuurstof niet onder een ideale hoek met ijzer?

A

door allosterische hindering door Histidine groep, dit zorgt voor een allosterische verband

33
Q

Wat gebeurt er als 2,3-BPG bindt aan hemoglobine?

A

zuurstof wordt vrij gegeven, Hb(O2)4 + 2,3-BPG deoxy Hb * BPG + 4 O2

34
Q

wat is het Bohr effect?

A

Bij lagere pO2 is er sprake van hogere koolstof dioxidespanning en zuurdere omgeving –> bindingsaffiniteit voor zuurstof aan hemoglobine vermindert

35
Q

waardoor komt O2 vrij in weefsel waar CO2 wordt geproduceerd?

A

voor iedere OH- die wordt gebruikt voor de reactie tot bicarbonaat, komt er ook een H+ in de cel, deze bindt aan hemoglobine, waardoor O2 loslaat

36
Q

wat is MetHb en wat houdt dit bij kleine hoeveelheden tegen?

A

oxidatie van Fe2+ naar Fe3+, NADH en MetHb-reductase maken dit ongedaan

37
Q

wat is de Henderson-Hasselbalch vergelijking

A

pH = pKa’ (6,1) + log ([HCO3-]/[CO2])

38
Q

waar bevindt de willekeurige component van ademhaling zich?

A

cortex

39
Q

welke neurotransmitter gebruiken acidose gestimuleerde chemosensoren?

A

serotonine

40
Q

welke neurotransmitter gebruiken acidose inhalerende chemosensoren?

A

GABA

41
Q

wat gebeurt er bij wiegendood?

A

kinderen liggen op de buik, waardoor ze minder goed ademhaalde, CO2 concentratie neemt toe, maar ademhaling is nog niet reflexmatig, doordat serotonerge neuronen minder gevoelig zijn voor CO2 concentratie bij kinderen

42
Q

waar zit de pontine centra en wat doet het?

A

hoger in de pons, zorgt voor finetuning ademhaling

43
Q

wat gebeurt er bij een laesie tussen medulla en spinal cord?

A

apnea

44
Q

wat gebeurt er bij een laesie boven pontine centra?

A

niks mits nervus vagus intact is, anders diepere inademing

45
Q

wat gebeurt er bij een laesie middel pons?

A

weinig verandering , mits nervus vagus intact is, anders apneusis

46
Q

wat gebeurt er bij een laesie hoge medulla?

A

ritme met af en toe diepere ademhaling

47
Q

hoe wordt druk berekend in alveoli?

A

P = 2 gamma / R

48
Q

hoe verlaagt surfactant oppervlakte spanning?

A

breekt lucht-vloeistof barrière op