Week 7: instemming en onderhandelen over arbeidsvoorwaarden met de OR Flashcards
HR 11 februari 2000, JAR 2000/86 (Pretverlof)
Door de Hoge Raad is in 2000 uitgemaakt dat een wijziging in een bijzonder-verlofregeling, die erop neerkomt dat het aantal vakantiedagen verminderd wordt, beschouwd moet worden als een wijziging van de primaire arbeidsvoorwaarden en daarom niet op grond van de WOR ter instemming aan de ondernemingsraad hoeft te worden voorgelegd (HR 11 februari 2000, JAR 2000/86). In dit arrest – onderwerp van geschil waren overigens twee dagen buitengewoon verlof in verband met een lokale feestdag en de verjaardag van de werknemer – heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uit de parlementaire geschiedenis van de WOR blijkt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om aan de ondernemingsraad een instemmingsrecht te geven met betrekking tot de vaststelling of wijziging van primaire arbeidsvoorwaarden.
HR 20 december 2002, JOR 2003/33 (doel van de regeling; limitatieve opsomming).
Komt de rechter tot het oordeel dat sprake is van een primaire arbeidsvoorwaarde, dan is alsnog geen sprake van
instemmingsrecht, ook al vertoont (het doel van) de regeling gelijkenis met de catalogus van art. 27 lid 1 WOR.
Het terrein van de primaire arbeidsvoorwaarden valt buiten het bereik van het instemmingsrecht
HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:159 (pensioen primaire arbeidsvw?)
Een pensioenverzekeringsregeling is geen primaire arbeidsvoorwaarde. Voor wijziging van de pensioengrondslag is daarom op de voet van art. 27 lid 1, aanhef en onder a, WOR instemming van de ondernemingsraad vereist.
Gerechtshof Den Haag 24 maart 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:472 (vervangende toestemming).
De conclusie is dat DXC een redelijk belang heeft bij haar besluit om het DXC rating systeem in te
voeren voor de medewerkers die vallen onder het ISHI rating systeem. De bezwaren van de GOR
tegen de invoering van het DCX rating systeem worden, afgewogen tegen de belangen van DXC,
te licht bevonden. Naar het oordeel van het hof was de beslissing van de GOR om geen
instemming te geven met betrekking tot het nemen van bedoeld voorgenomen besluit dan ook
onredelijk.
President Rechtbank ’s-Gravenhage 19 mei 1992, JAR 1992/22 (Grabowsky).
Volgens art. 32 WOR lid 2 kan de ondernemer bij schriftelijk besluit verdere bevoegdheden dan in de WOR genoemd aan de OR toekennen, op voorwaarde dat de OR daarmee instemt. Uit de wetsgeschiedenis van dit artikel blijkt niet dat aan de OR geen bevoegdheid zou mogen worden toegekend om te onderhandelen over primaire arbeidsvoorwaarden. Daarom moet worden aangenomen dat ook al is het uitgangspunt van de wetgever dat het onderhandelen over primaire arbeidsvoorwaarden geschiedt door de vakbonden, dit nog niet tot gevolg heeft dat het verboden is om, met toepassing van art. 32 WOR, de OR deze bevoegdheid toe te kennen. Hierdoor wordt het recht van werknemers zich te organiseren of collectief te onderhandelen, zoals in de verdragen vastgelegd niet beperkt, nu immers uit die verdragen niet een plicht voor de werkgever voortvloeit met de bonden te onderhandelen.
Hof Den Bosch 18 juli 2021, JAR 2012/226 (Mercedes Benz).
Gezien de wetsgeschiedenis als hiervoor verwoord kan er vanuit gegaan worden dat ook overeenkomsten tussen
de onderneming en de ondernemingsraad, die (mede) betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden, kunnen worden
aangemerkt als overeenkomsten in de zin van artikel 32 lid 2 WOR. Voorts kan worden vastgesteld dat vragen die
betrekking hebben op de naleving van deze overeenkomsten in beginsel ter beoordeling kunnen worden voorgelegd
aan de kantonrechter op de wijze als voorgeschreven in artikel 36 lid 2 WOR.
TMG
Een werknemer kan gebonden zijn aan afspraken tussen de OR en de werkgever op basis van een delegatiebepaling in de cao. De delegatiebepaling is geen cao, maar toch sprake van binding.
Rechtbank Limburg 13 december 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:12159 (en Hof 28 april 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1439). AVR en incorporatie.
Als de AVR in de aovk is geincorporeerd en in de AVR een eenzijzidige wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, dan mag de wg, met de OR eenzijdig de AVR wijzigen. Toetsing 7:613 BW is hier dan niet aan de orde.
HR 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1864 (SGS incorporatiebeding/7:613 BW?)
Het hof verwerpt dit standpunt van SGS. Het incorporatiebeding is een beding in de zin van art. 7:613 BW en heeft dus niet tot gevolg dat [geïntimeerde] op voorhand en automatisch is gebonden
aan met de Ondernemingsraad overeen te komen wijzigingen van de Arbeidsvoorwaarden. De
instemming van de Ondernemingsraad kan in de weging van art. 7:613 BW een aanmerking te nemen
omstandigheid zijn, maar ook niet meer dan dat2. Er is anders dan SGS betoogt geen reden om deze
situatie gelijk te stellen aan die waarin door middel van een incorporatiebeding opvolgende collectieve
arbeidsovereenkomsten bij voorbaat van toepassing worden verklaard,
Noem vier manieren waarop de OR toch een rol kan spelen bij de totstandkoming van primaire arbeidsvoorwaarden.
1) Via art. 25 lid 3 over sociaal plan bij reorganisaties
2) Via art. 27 lid 1 sub c: instemmingsrecht beloningssysteem
3) Via een delegatiebepaling in een cao (TMG-uitspraak).
4) Via art. 32: de AVR
Beschrijf vier factoren waaruit blijkt dat er voldoende waarborgen zijn voor een cao in het licht van de mogelijkheid van de ondernemer om ondernemingsafpsraken met de OR te maken.
1) voor dispensatie moet je een cao hebben
2) De AVR bindt in beginsel niet en de cao wel
3) Wijziging van een AVR gaat vanwege individuele toetsing minder makkelijk dan een cao
4) Een AVR kan geen ¾-dwingendrechtelijke bepaling bevatten.