Week 5: stakingsrecht Flashcards
Wielemaker/De Schelde
Recht op loon bij wilde staking ex 7:628 BW voor werknemers die beschikbaar zijn voor arbeid, maar door de wilde staking verhinderd worden
NS/Vervoersbonden
Art. 6 lid 4 ESH is een bepaling die naar haar inhoud een ieder kan verbinden Het heeft op grond van art. 93 Grondwet rechtstreekse werking in de Nederlandse rechtsorde. Hiermee is staken dus gelegitimeerd. Art. 6 lid 4 ESH gaat over de collectieve actie die zowel ‘keert tegen’ als ‘richt tot’ de werkgever.
Beoordeling: art. 6 lid 4 ESH gaat over collectieve acties. Dit gaat verder dan de enge interpretatie van werkstaking alleen. De acties kunnen dus in principe onder dit artikel vallen. Een staking mag zich keren tegen de werkgever maar richten tot de overheid. Dit mag echter alleen als de overheid iets te zeggen heeft over je arbeidsvoorwaarden. Een politieke staking valt niet onder art. 6 lid 4 ESH. Je mag dus niet staken om te proberen iets te veranderen aan het overheidsbeleid.
HR Enerco (besmetverklaring)
Het hof heeft geoordeeld dat de onderhavige besmetverklaring niet kan worden aangemerkt als een collectieve actie in de zin van art. 6, aanhef en onder 4, ESH voor zover deze betrekking had op werkzaamheden in (de uitoefening van) andere ondernemingen dan Rietlanden. Dit oordeel berust kennelijk op de opvatting dat een besmetverklaring als de onderhavige reeds buiten de reikwijdte van art. 6, aanhef en onder 4, ESH valt op de grond dat een zodanige actie wordt uitgevoerd in een ander bedrijf dan dat van de werkgever tegen wie de actie zich richt. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.5.2 is overwogen, is die opvatting onjuist. Bepalend is immers of de besmetverklaring redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen, en daarmee tot het actiedoel (hetgeen bijvoorbeeld het geval kan zijn indien de besmetverklaring Enerco kan prikkelen druk uit te oefenen op Rietlanden). Een ontkennende beantwoording van die vraag volgt nog niet uit het door het hof in rov. 4.9 (in ander verband) gegeven oordeel dat geen afbreuk wordt gedaan aan het stakingsdoel indien de loswerkzaamheden door een ander bedrijf dan Rietlanden kunnen worden verricht.
HR Amsta (veruiming stakingsrecht)
In het Amsta-arrest (HR 19 juni 2015, NJ 2015/438) geeft de Hoge Raad vervolgens verdere uitleg: de spelregeltoets is niet langer een zelfstandige grond waarop een staking onrechtmatig kan worden bevonden. Een staking kan alleen worden beperkt op grond van artikel G ESH, waarbij geldt dat het naleven van de spelregels wel een gezichtspunt kan zijn bij deze toets. Overige gezichtspunten zijn de aard en duur van de actie, de verhouding tussen de actie en het nagestreefde doel, de door de actie veroorzaakte schade aan de belangen van de werkgever of derden en de aard van die belangen en schade, en de belangen van personen met een bijzondere kwetsbaarheid zoals jeugdigen, gehandicapten en bejaarden
Hof Den Bosch Bootlieden
Op grond van art. 10 Waadi is het verboden om arbeidskrachten te bemiddelen dan wel ter beschikking te stellen aan een onderneming waar een werkstaking heerst. Dit wordt ook wel het ‘onderkruipersverbod’ genoemd. De reikwijdte van dat verbod is onderwerp van discussie. Betoogd wordt dat het verbod er in geval van een staking bij een ingehuurde dienstverlener niet aan in de weg staat dat de opdrachtgever de werkzaamheden door een andere niet-bestaakte dienstverlener laat verrichten, zodat er toch arbeidskrachten kunnen worden ingezet op werkzaamheden die anders door een staking zouden zijn getroffen (‘besmette werkzaamheden’). De redenering is dan dat de opdrachtgever ten aanzien van de aan hem ter beschikking gestelde arbeidskrachten als derde moet worden beschouwd. Hof ’s-Hertogenbosch volgt deze redenering in de onderhavige zaak niet. Vanuit het perspectief van de werknemersbescherming en effectiviteit van het stakingsrecht is dat verdedigbaar.
Rechtbank Midden Nederland ECLI:NL:RBMNE:2015:5373
De aanstichter van de blokkades doet een beroep op het stakingsrecht (art. 6 lid 4 Europees Sociaal Handvest (ESH)), dat volgens het arrest van de Hoge Raad van HR 30 mei 1986 rechtstreekse werking heeft (HR 30 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9402, NJ 1986/688).
Uitgangspunt is dat het stakingsrecht alleen geldt in de relatie werknemer/werkgever, en niet in de relatie zzp’er/opdrachtgever. Echter, als de zzp’ers als schijnzelfstandigen dienen te worden gekwalificeerd, dat wil zeggen als dienstverleners waarvan de situatie vergelijkbaar is met die van werknemers, kan dit anders liggen (ingevolge het arrest van het Hof van Justitie EU van 4 december 2014 (C-413/13)). Volgens dit arrest is sprake van schijnzelfstandigheid als de zzp’er:
De schijnzelfstandige zzp’er kan dus een beroep doen op het stakingsrecht. Echter, dan moet wel sprake zijn van een collectieve actie die valt onder het stakingsrecht dat door art. 6 ESH wordt beschermd. Of sprake is van een collectieve actie in de zin van art. 6 ESH hangt af van het antwoord op de vraag of de actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen (ingevolge HR 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015: 1687). Mocht deze vraag bevestigend worden beantwoord, dan kan het collectief actierecht alleen worden beperkt als vaststaat dat de beperking maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk is (zie HR 21 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2309).
Hof Amsterdam Nedtrain
ECLI:L:GHAMS:2008:BC6880
Art. 10 Waadi staat ook wel bekend als het onderkruipersverbod, of het verbod op het laten verrichten van ‘besmet werk’. Arbeidskrachten mogen niet worden aangetrokken of ingezet met het oog op een arbeidsconflict en voor het verrichten van werkzaamheden voor een werkgever die onder normale omstandigheden door de bij het arbeidsconflict betrokken werknemers zouden worden verricht. Derden, niet zijnde de werkgever, bij wie de werknemers in normale omstandigheden hun werkzaamheden verrichten, vallen volgens het hof niet binnen de werkingssfeer van het onderkruipersverbod uit art. 10 Waadi. Het onderkruipersverbod ziet in deze lezing alleen op de werkgever van de onderneming waarbij gestaakt wordt. Het is derhalve voor derden wel mogelijk om arbeidskrachten in te zetten op werkzaamheden die anders door een staking getroffen zouden worden. Dat zoiets een negatief effect kan hebben op de impact van een staking doet hieraan niet af, maar het hof laat de mogelijkheid wel open om in bijzondere gevallen anders te besluiten. Deze interpretatie draagt een sterk formeel karakter, want deze betekent dat een werkgever die werkzaamheden door een ingehuurd bedrijf laat uitvoeren het onderkruipersverbod wel kan ontgaan door een ander bedrijf in te schakelen. De strekking van art. 10 Waadi komt daarmee niet tot haar recht.
Rechtbnak Oost Brabant ECLI:NL:RBOBR:2019:89
De kantonrechter oordeelt dat het uitzendbureau de wet overtrad, omdat zij 8 uitzendkrachten leverde voor ‘besmet werk’. Deze uitzendkrachten namen werk over dat door stakers was neergelegd. Hiermee handelde het uitzendbureau onrechtmatig tegenover de vakbonden. De supermarktketen deed dit volgens de rechter niet. De betreffende wet geldt namelijk alleen voor degene die de arbeidskrachten levert, niet voor de werkgever waar wordt gestaakt. Al met al is het uitzendbureau aansprakelijk voor de geleden schade. De vakbonden stellen dat zij onder meer reputatieschade en schade voor tevergeefs gemaakte kosten hebben geleden, voorlopig begroot op 500.000 euro. De rechter verwijst voor het vaststellen van de exacte hoogte van de schade naar een aparte procedure
Hoe is het stakingsrecht internationaal verankerd?
Art 6 + G ESH (direct)
Art. 11 EVRM (direct)
Art 28 handvest EU (niet direct)
ILO-verdragen (niet direct)
Met welke andere grondrechten kan het stakingsrecht botsen?
Art. 16 Handvest EU (ondernemersvrijheid)
1e Protocol EVRM (recht op eigendom)
Verdrag WvEU (Europese vrijheden)
Mededingingsrecht