Week 7 Flashcards

1
Q

Welke processen/fenomenen worden hoger bij een hoger gewicht en lager bij een lager gewicht?

A
  1. Basaalmetabolisme
  2. Energieverbruik bij lichaamsbeweging
  3. Thermisch effect van eten
  4. Sympatische tonus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er met de lipostat bij gewichtstoename?

A

De setpoint wordt hoger ingesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er met het energieverbruik bij obese mensen?

A

Zij verbruiken meer energie in hun basaalmetabolisme, de energie verleend aan lichamelijke activiteit en het thermisch effect van voedsel verandert niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn 4 redenen voor de obesitas epidemie?

A
  1. Er zijn meer calorieën aanwezig in eten
  2. Mensen eten meer
  3. Mensen krijgen minder beweging
  4. Genetica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 3 criteria voor obesitastherapie?

A
  • Verdere gewichtstoename moet worden voorkomen
  • Het zorgt ervoor dat lichaamsgewicht met minstens 5-10% afneemt
  • Het zorgt ervoor dat het gewichtsverlies dat behaald is in stand blijft gehouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 4 therapeutische opties tegen overgewicht?

A
  1. Dieetverandering
  2. Lichamelijke beweging
  3. Farmacotherapie
  4. Chirurgie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom werkt een dieetverandering vaak niet?

A

Omdat de setpoint niet lager wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is naast lichamelijke activiteit nodig om af te vallen?

A

Een dieetverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn 4 soorten farmacotherpie tegen obesitas?

A
  • Honger suppressants
  • Enhancers van energieverbruik
  • Stimulatoren van vetmetabolisme
  • Reductie van vetopname uit voedsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn twee soorten chirurgische procedures tegen overgewicht?

A
  1. Restrictieve procedures
  2. Malabsorptieve procedures (werkt het beste)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij welke mensen wordt bariatrische chirurgie uitgevoerd?

A

Mensen met een BMI van ≥ 40 of mensen met een BMI van ≥ met een levensbedreigende ziekte (zoals slaapapneu, type 2 diabetes of hartziekte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het belangrijkste enzym binnen de cholesterolsynthese?

A

HMG-CoA reductase. Dit is de rate limiting enzyme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doen statines?

A

Ze remmen HMG-CoA reductase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoezo geven statines spierpijn?

A

Naast HMG-CoA reductase wordt Q10 ook geremd. Q10 is belangrijk voor de huishouding van mitochondriën in de spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de verdeling tussen triglyceriden en cholesterol binnen HDL, LDL en VLVL?

A

HDL: voornamelijk cholesterol

LDL: half-half (ongeveer)

VLDL (en chylomicronen): voornamelijk triglyceriden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is nodig voor de vorming van chylomicronen uit de darm?

A

MTP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is nodig om in de capillaire triglyceriden vrij te maken uit chylomicronen?

A

LPL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Door welke receptor voor het cylomicronremnant opgevangen?

A

Door de LRP/LDLR receptor op de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de halfwaardetijd van LDL?

A

3 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de exogene pathway?

A

Darm —MTP→ chylomicron → capillair —LDL→ chyloremnant → LRP/LDLR receptor → lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de endogene pathway?

A

lever → VLDL → Capillair → IDL → of lever (via LRP/LDLR receptor) of het wordt LDL en gaat dan naar de lever of een ander weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het nut van PCSK9?

A

Als het in een vesicle wordt opgenomen door de LDL receptor wordt de receptor ipv gerecycled afgebroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het nut van minder PCSK9?

A

Minder PCSK9 → minder atherosclerose (want meer LDL wordt opgenomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn symptomen van familiaire hypercholesterolemie?

A

Arcus lipoides

Xanthomen

Xanthelesmata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat zijn 5 functies van HDL?
1. Anti-thrombotisch 2. Anti-inflammatoir 3. Anti-oxidant 4. Promoot cholesterol efflux 5. Pro-vasodilatoir
26
Wat heeft een kortere lipoproteïne(a) staart als gevolg?
Dan is het atherogener en ontstaat er sneller atherosclerose
27
Wat kun je berekenen met de Henderson Hasselbalch vergelijking?
Het verschil in concentraties tussen 2 stoffen
28
Wat zijn 3 invloeden op de opname van een geneesmiddel?
1. Ionisatiegraad (alleen niet-geïoniseerde deeltjes passeren membranen) 2. Vetoplosbaarheid 3. Molecuulgrootte
29
Wat betekent biologische beschikbaarheid?
Het percentage geneesmiddel dat het eindpunt werkelijk bereikt
30
Hoe bereken je de biologische beschikbaarheid?
AUC oraal/AUC IV * 100%
31
Welke 4 processen worden onderscheiden in de farmacokinetiek?
1. Absorptie 2. Distributie 3. Metabolisme 4. Eliminatie
32
Hoe bereken je het verdelingsvolume?
Hoeveelheid geneesmiddel in lichaam/concentratie in bloed
33
Wat betekent een fictief verdelingsvolume?
Wanneer de Vd veel hoger is dan mogelijk, dit betekent dat de stof zich buiten de vloeistof ophoopt (zoals in bot), dit is resevoirvorming
34
Aan welk eiwit binden geneesmiddelen zich in het bloed?
Aan albumine
35
Wat is het nut van het binden van een geneesmiddel aan albumine?
Het beschermt tegen afbraak en uitscheiding
36
Onder welke condities neemt het vrije deel van een geneesmiddel toe?
- Bij gelijktijdig gebruik van meerdere geneesmiddelen die aan eiwit binden (competitie) - Bij nierinsufficiëntie (meer eiwitverlies) - Bij leverinsufficiëntie (minder eiwitaanmaak)
37
Waarom is lidocaïne niet oraal toepasbaar?
Door afbraak door maagzuur en in lever
38
Waarom zijn er variabele systemische concentraties van propanolol?
Door een groot first pass effect
39
Hoeveel eiwitturnover is er gemiddeld op een dag?
+/- 280 gram
40
Hoeveel % van het rustmetabolisme wordt door eiwitturnover ingenomen?
20%
41
Wat zijn de gevolgen van een te grote hoeveelheid ammoniak?
- Neurotoxiciteit - Hersenoedeem
42
Waarom komt hersenoedeem voor bij een teveel aan ammoniak?
Ammoniak wordt in de hersenen tot glutamine omgezet, dit trekt vocht aan
43
Wat zijn de 2 manieren tot detoxificatie van ammoniak?
1. Omzetting tot ureum 2. Omzetting tot glutamine
44
Wat zijn enkele oorzaken van een te hoge hoeveelheid ammoniak in het lichaam?
- Infectie/sepsis - Leverziekte - Darmziekte - Nierziekte - Medicatiegebruik - Erfelijke metabole ziektes
45
Wat zijn symptomen van hyperammoniëmie in neonaten?
- Progressieve sufheid - Slecht drinken/braken - Hypotonie - Convulsies
46
Wat zijn symptomen van hyperammoniëmie in volwassenen?
- Hoofd-/buikpijn - Anorexie, braken - Tremor - Veranderd bewustzijn/coma
47
Wanneer is er een positieve stikstofbalans aanwezig?
Tijdens: - Groei - Genezing - Zwangerschap - Bodybuilding
48
Wanneer is er een negatieve stikstofbalans aanwezig in het lichaam?
Tijdens: - Ondervoeding - Het hebben van wonden - Koorts - Hyperthyroïdisme
49
Waar hangt de hoeveelheid voedingseiwit nodig voor handhaving van de stikstofbalans van af?
- Kwaliteit van voedingseiwit (verteerbaarheid en biologische waarde) - Behoefte van het lichaam
50
Wat is een ureumcyclusdefect?
Wanneer de cyclus niet goed werkt en er hierdoor een ammoniakoverload komt omdat de cyclus het niet aan kan
51
Wat zijn de 2 doelen van therapie bij ureumcyclusdefecten?
1. Anabolisme induceren 2. Ammoniakverwijdering
52
Hoe induceer je anabolisme bij een ureumcyclusdefect?
- Geef energie - Voorkom een tekort aan essentiële aminozuren - Behandel de onderliggende oorzaak
53
Hoe zorgt je voor ammoniakverwijdering?
- Geef zo min mogelijk eiwit - Geef stikstofscavengers - Geef essentiële aminozuren - Geef lactulose/rafaxim
54
Wat zijn de 3 doelen van een veranderd dieet bij mensen met een ureumcyclusdefect?
1. Beperking N-inname 2. Voorkomen van een tekort aan essentiële aminozuren, vitamines en mineralen 3. Voorkomen katabolisme
55
Wat zijn bijwerkingen van een aangepast dieet bij ureumcyclusdefecten?
1. Alimentaire tekorten 2. Katabolisme 3. Overgewicht
56
Wat houdt phenylketonurie in?
Wanneer phenylalaninehydroxylase niet goed werkt, dan krijg je een opstapeling van phenylalanine
57
Wat zijn symptomen van PKU?
1. Psychomotore ontwikkelingsachterstand 2. Epilepsie 3. Hyperactiviteit/autisme 4. Hypopigmentatie 5. Muizengeur (afbraakproduct phenylacetaat)
58
Wat zijn de drie soorten PKU?
1. klassieke PKU 2. Niet klassieke PKU 3. Hyperphenylalaninaemie
59
Wat houdt klassieke PKU in?
- Enzymactiviteit <1% - Phe ≥ 1200 umol
60
Wat houdt niet klassieke PKU in?
- Enzymactiviteit van 1-5% - Phe waardes in plasma > 600 umol
61
Wat houdt hyperphenylalaninaemie in?
- Enzymactiviteit van 5% of meer - Phe waardes in plasma <600 umol/l
62
Wat is het doel van de behandeling van PKU?
Het voorkomen van hersenschade
63
Wat zijn de streefwaardes van de phenylalanine concentratie?
- Bij kinderen/zwangeren: ≤ 360 umol/L - Bij volwassenen: ≤ 600 umol/L
64
Welke 3 omzettingen kom je tegen bij geneesmiddel metabolisme?
1. Actieve → niet actieve verbindingen 2. Actieve → actieve verbindingen 3. Niet actieve → actieve verbindingen (prodrugs)
65
Wat is het nut van geneesmiddelmetabolisme?
Het maken van wateroplosbare en geïoniseerde verbindingen
66
Wat zijn de 3 fase 1 reacties?
1. Oxidatie 2. Hydrolyse 3. Reductie
67
Waardoor wordt oxidatie (fase 1 reactie) uitgevoerd?
Cytochroom P450
68
Waardoor wordt hydrolyse (fase 1 reactie) uitgevoerd?
Esterases
69
Waardoor wordt reductie (fase 1 reactie) uitgevoerd?
Reductases
70
Wat doen fase 2 reacties?
Conjugatie
71
Welke 3 stoffen worden in fase 2 reacties geconjugeerd?
1. Acetyl 2. Glucuronide 3. Sulfaat
72
Waardoor wordt acetyl geconjugeerd
N-acetyltransferases
73
Waardoor wordt glucuronide geconjugeerd?
Glucuronyltransferases
74
Waardoor wordt sulfaat geconjugeerd?
Sulfotransferases
75
Welke 4 soorten genetische variaties zijn er in het metabolisme?
1. Acetylering 2. Atypisch cholinesterase 3. Aldehyde dehydrogenase 4. Cytochroom P450 enzymsysteem
76
Wat houdt 0e orde kinetiek in?
Afbraak van een vaste hoeveelheid per tijdseenheid, geen halfwaardetijd
77
Wat houdt 1e orde kinetiek in?
Afbraak van een vast percentage per tijdseenheid, wel een halfwaardetijd
78
Waarom geef je vaak minder geneesmiddel in meer intervallen?
Dan vermijd je grote pieken en dalen
79
Hoe bereken je de steady state concentratie?
Css = (D*t1/2)/(Vd*ln2*t)
80
Wat houdt klaring in?
het aantal mL of L dat per tijdseenheid volledig van een geneesmiddel wordt ontdaan
81
Hoe bereken je de klaring?
klaring = Q*((Cin-Cout)/Cin))