Week 7 Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van astma?

A

Heterogene ziekte
Chronische ziekte
Klachten met een variabele luchtwegobstructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In wel gedeelte van de luchtwegen zit astma voornamelijk?

A

Geleidelijke luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 2 aspecten die invloed hebben op het ontstaan van astma?

A

Genetische aanleg

Prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op welke 3 gebieden wordt astma ingedeeld?

A

Fenotype
Endotype
Biomarkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke lymfocyt is verantwoordelijk voor allergisch astma?

A

Th2 lymfocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke lymfocyt is verantwoordelijk voor COPD?

A

Th1 lymfocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op welke cellen hebben IL-4 cytokines invloed?

A

Th2 lymocyten
B-cellen
Macrofagen
Mestcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op welke cellen hebben IL-5 cytokines invloed?

A

Eosinofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Op welke cellen hebben IL-9 cytokines invloed?

A

Mestcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke cellen hebben IL-13 cytokines invloed?

A

B-cellen
Macrofagen
Gobletcellen
Epitheelcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de verschillen tussen ILC2 en andere soorten lymfocyten?

A

ILC2 komt weinig voor
ILC2 produceren meer cytokines
ILC2 is minder responsief voor steroïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op basis van welke 5 kenmerken wordt een type 2 inflammatie gediagnostiseerd?

A
Bloed eos ≥ 150 cellen/microL
FeNo ≥ 20 ppb
Sputum eos ≥ 2%
Allergeengemedieerd astma
Onderhoud OCS noodzakelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke 2 aspecten wordt de astmacontrole ingedeeld?

A

Huidige controle

Toekomstig risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uit welke 4 aspecten bestaat de huidige astmacontrole?

A

Symptomen
Rescue medicatie
Activiteiten
Longfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uit welke 4 aspecten bestaat het toekomstig risico?

A

Instabiliteit
Exacerbaties
Longfunctie verlies
Gebruik OCS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de ACQ?

A

Astma control questionaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Uit hoeveel vragen bestaat de ACQ? En vanaf welke score is het een slechte controle?

A
7 vragen (0-6 punten)
Vanaf 1,5 punten slechte controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uit welke 3 aspecten bestaat de ‘heilige 3 eenheid’ van de astma controle?

A

ACQ
Aantal exacerbaties
Longfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Uit welke 5 stappen bestaat de behandeling van astma?

A
ICS+SABA
Dagelijks gebruik+LABA
Verhoging ICS/LABA
Verhoging + LAMA
Verhoging + biological
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Op welk type inflammatie werken corticosteroïden?

A

T2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke 2 typen cellen zijn betrokken bij niet-eosinofiel astma?

A

Th17 cellen

Neutrofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarom is niet-eosinofiel astma moeilijker te behandelen?

A

Th17 cellen zijn minder responsief voor steroïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn 2 voordelen van het meten van bloed eosinofielen?

A

Gerelateerd aan exacerbaties

Makkelijk te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn 2 voordelen van het meten van FeNO

A

Voorspelt steroïdgevoeligheid

Relatie met de ernst van de astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Aan de hand van welke 3 aspecten kan je de ernst van de astma inschatten?

A

Huidige astmacontrole
Juiste medicatie
Ernstige aanleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de 4 bouwstenen van de astma behandeling?

A

Preventief
Luchtwegverwijders
Ontstekingsremmers
Reconditioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanneer is de reversibiliteit klinisch relevant?

A

Als de FEV1 met 12% verhoogt

Als de FEV1 met 200mL verhoogt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de belangrijkste hoeksteen van de astmabehandeling?

A

ICS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de checklist voor moeilijk behandelbaar astma

A
Astma
Bronchiale prikkels
Compliance (therapietrouw)
Device (geschikte inhalator)
Educatie
Fenotype
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe kan je therapietrouw verbeteren?

A

Fijne inhaler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de ratio van eosinofiel/niet-eosinofiel astma?

A

60/40

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoeveel procent van de astmapatiënten heeft ernstig astma?

A

3,6%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke 3 aspecten zijn opgenomen in de EGKS

A

Geslacht
Lengte
Leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welk aspect is er bij de GLI bijgekomen?

A

Etniciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe ziet hoesten eruit bij een flow/volume curve?

A

Zaagtand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoort een kerktoren bij een obstructie of restrictie

A

Obstructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoort een gesquashete curve bij een obstructie of een restrictie

A

Restrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de FER?

A

FEV1/FVC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is het verschil tussen een concaaf en een collaps?

A

Bij collaps is er een kink in het dalen van de grafiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wanneer is er een variabel verschil in de peakflow tussen dagen?

A

Meer dan 20% verschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wanneer is er een variabel verschil in de peakflow binnen een dag?

A

Meer dan 10% verschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat betekent bronchiale hyperreactiviteit?

A

Verhoogde prikkelbaarheid van de luchtwegen voor (a)specifieke prikkels dit leidt tot expiratoire airflow limitatie met aantoonbare reversibiliteit en variabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe test je op bronchiale hyperreactiviteit?

A

Met provocatietesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke provocatietesten zijn er?

A

Direct

Indirect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Met welke middelen kan een directe provocatietest gedaan worden?

A

Bijvoorbeeld histamine of metacholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Met welke middelen kan een indirecte provocatietest gedaan worden?

A

Bijvoorbeeld droge lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de PC20?

A

Bij welke concentratie van de prikkel de FEV1 is gedaald met 20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wanneer is de BHR ernstig?

A

PC20 is lager dan 1,0mg/mL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wanneer is de BHR mild?

A

PC20 is 1,0-8,0mg/mL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wanneer is de BHR laag?

A

PC20 is 8,0-32mg/mL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wanneer is de PC20 normaal?

A

Hoger dan 32mg/mL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe werkt een eucapnische hyperventilatietest?

A

Patiënt moet 6 minuten hyperventileren

Daarna moet de patiënt 30x FEV1/min uitademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wanneer is een eucapnische hyperventilatietest positief?

A

Bij een daling van minimaal 15%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is het kernsymptoom van astma?

A

Piepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is de functie van TSLP

A

Pakken antigenen op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Welk soort astma komt het meeste bij kinderen voor?

A

Allergisch astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat kunnen de oorzaken zijn van astma?

A

Genetische aanleg
Virale infectie
Omgeving
Allergische reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn de 5 meest voorkomende triggers van astma?

A
Virale infecties
Allergenen
Inspanning
Niet-specifieke prikkels
Emotie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Welk vorm van de flow-volume curve is typisch voor astma?

A

Concaaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Vanaf welke leeftijd is spirometrie mogelijk?

A

4-5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Is spirometrie een goede diagnostische test? Waarom wel/niet?

A

Geen goede test

Test is veel fout negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Waarom zou je een spirometrie bij kinderen gebruiken?

A

Chronische obstructieve spirometrie is een risicofactor voor een ernstig beloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Is de BHR een diagnose?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Op welke 4 kenmerken wordt het fenotype van astma ingedeeld?

A

Symptoombeloop (transient, persistent..)
Triggers (viraal vs multitrigger)
Type luchtwegontsteking (neutrofiel, eosinofiel, gemengd)
Andere kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Vanaf welke leeftijd is de diagnose astma duidelijk? En waarom op dat moment pas?

A

4-6 jaar

Veel kinderen groeien over de symptomen heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Waarom is prematuriteit een risicofactor voor astma?

A

Onrijpheid van de longen
Longschade door O2 beademing bij geboorte
Veel bronchopulmonale dysplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Waar staat GINA voor?

A

Global INitiative for Asthma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is er aan de hand als er vanaf de geboorte klachten zijn?

A

Geen sprake van astma?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Waar staat COPD voor?

A

Chronic Obstructive Pulmonary Disease

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat is COPD?

A

Een niet of niet geheel omkeerbare luchtwegobstructie, het is een progressieve ziekte met een abnormale ontstekingsreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat doet alfa-1-antitrypsine?

A

Breekt elastase af om elastische vezels te behouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Waar wordt elastase bijvoorbeeld door geproduceerd?

A

Roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is het gevolg van minder elastische vezels?

A

Meer neutrofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Uit welke 2 ziektes bestaat COPD?

A

Emfyseem

Chronische bronchitis

75
Q

Wat zijn 3 factoren van de pathogenese die bijdragen aan COPD?

A

Oxidatieve stress
Protease-antiprotease onbalans
Inflammatoire cellen en mediatoren

76
Q

Wat doen proteasen?

A

Breken elastinevezels af

77
Q

Waar komen oxidanten vandaan?

A

Roken

Macrofagen en neutrofielen

78
Q

Wat is een tonthorax?

A

Hyperinflatiestand van de thorax, middenrif is omlaag

79
Q

Waardoor komt de pulmonale hypertensie bij COPD?

A

Hypoxische vasoconstrictie van kleine arteriolen

80
Q

Wat zijn de verschillen tussen astma en COPD?

A

Astma gaat via mestcellen, CH4+ cellen en eosinofielen en is grotendeels reversibel
COPD gaat via alveolaire macrofagen, CD8+ cellen en neutrofielen en is niet/bijna niet reversibel

81
Q

Wat zijn symptomen van COPD?

A

Kortademig
Chronische hoest+sputumproductie
Herhaalde lagere luchtweginfecties

82
Q

Waarom is het nooit te laat om te stoppen met roken?

A

Als iemand stopt gaat de FEV1 curve evenwijdig lopen aan de gezonde curve

83
Q

Wanneer kan iemand geclassificeerd worden met COPD?

A

Wanneer de FER lager is dan 0,7 (internationaal) of lager is dan de lln (NL)

84
Q

Welke FEV1 waardes horen bij de verschillende GOLD classificaties?

A

Gold 1: ≥80%
Gold 2: 50-80%
Gold 3: 30-50%
Gold 4: lager dan 30%

85
Q

Waarom zijn sommige patiënten met een FEV1 waarde van GOLD 3 toch geclassificeerd in GOLD 4?

A

De patiënt heeft ook een respiratoire insufficiënte

86
Q

Wat is de mMRC?

A

Een vragenlijst met een gradatie van 0-4

87
Q

Wat is de BODE-index?

A

Punten die een schatting van de levensverwachting geven

88
Q

Wat zijn de 5 A’s?

A
Ask
Advice
Assess
Assist
Arrange
89
Q

Wat zijn de 2 drivers van problemen bij COPD?

A

Vernauwing door neutrofiele granulocyten

Oppervlakte verlies door verlies elastische vezels

90
Q

Wat zijn de 7 behandelingen van COPD?

A
B2-agonist
Anticholinergica
ICS
O2-therapie
Non-invasieve beademing
Longvolume reductie chirurgie (LVRS)
Bronchoscopische longvolume reductie (BVRS)
91
Q

Wat zijn de criteria om voor O2-therapie in aanmerking te komen?

A

PO2 moet lager zijn dan 8kPa

Patiënt moet gestopt zijn met roken

92
Q

Hoe werkt de non-invasieve beademing?

A

Er wordt overdruk gegeven en tegendruk bij het uitademen zodat de alveoli beter opengaan

93
Q

Wat zijn de criteria om in aanmerking te komen voor LVRS?

A

Jonger dan 70 jaar
FEV1 20-35%
DCLO hoger dan 20%

94
Q

Wat zijn de nadelen van LVRS?

A

Tijdelijk effect

Mortaliteit tot 20%

95
Q

Wat zijn de criteria om in aanmerking te komen voor BVRS?

A
FER lager dan 0,7
FEV1 lager dan 45%
mMRC hoger dan 2
6MWT lager dan 450m
Minimaal 6 maanden rookstop
96
Q

Waarom is er een wisselend succes bij BVRS?

A

Fissuren moeten intact zijn

97
Q

Hoe werkt een BVRS?

A

Als een ventiel, lucht kan er wel uit, maar niet in

98
Q

Wat zijn kenmerken van acute verslechtering van COPD? (AECOPD)

A

Toename dyspnoe
Toename hoest
Toename sputum

99
Q

Wat zijn oorzaken van een exacerbaties?

A

Infectie
Luchtverontreiniging
Hartfalen

100
Q

Waar zorgen antibiotica voor bij COPD?

A

Patiënten blijven langer aanvalsvrij

101
Q

Uit welke 3 gebieden bestaat het ademhalingscentrum?

A

Medullair ritmisch gebied
Pneumotaxisch gebied
Apneutisch. gebied

102
Q

Uit welke 2 gebieden bestaat het medullair ritmisch gebied?

A

Inpiratoir

Expiratoir

103
Q

Hoe wordt en verhoging van de pCO2 gemeten?

A

Direct in het ruggenmerg

104
Q

Hoe wordt een verlaging van de pO2 gemeten?

A

Via perifere sensoren die vervolgens via n.X en n.IX naar de hersenen gaan

105
Q

Wat innerveert de n. phrenicus?

A

Middenrif

106
Q

Wat heeft een groter effect, een klein verschil van de pCO2 of een klein verschil van de pO2?

A

Klein verschil pCO2

107
Q

Welke 3 soorten perifere sensoren heb je?

A

Pulmonaire receptoren
Juxtacapillaire receptoren
Spier- en gewrichtsreceptoren

108
Q

Welke types respiratoire insufficiëntie zijn er?

A
Type 1 (partiële, longfalen)
Type 2 (complete, pompfalen)
109
Q

Bij een type 1 respiratoire insufficiëntie, wat gebeurt er met de pO2 en de pCO2?

A

pO2 daalt, pCO2 blijft gelijk

110
Q

Wat gebeurt er met de pO2 en de pCO2 bij een type 2 respiratoire insufficiëntie?

A

pO2 daalt, pCO2 stijgt

111
Q

Welke type respiratoire insufficiëntie is het meest voorkomend?

A

Type 1

112
Q

Wat zijn 4 pathologische oorzaken van type 1 respiratoire insufficiëntie?

A

Lage pO2 omgeving
Hypoventilatie
Ventilatie/perfusie stoornis
Diffusiestoornis

113
Q

Hoe presenteren patiënten met type 1 respiratoire insufficiëntie zich in de kliniek?

A

Onrust, euforie, convulsies, coma
Cyanose
Tachycardie, polyglobie

114
Q

Wanneer is er sprake van cyanose?

A

Wanneer meer dan 15% van de Hb onverzadigd is

115
Q

Bij welke pO2 is er sprake van type 1 respiratoire insufficiëntie?

A

Lager dan of gelijk aan 60mmHg (of 8kPa)

116
Q

Bij welke paCO2 is er sprake van type 2 respiratoire insufficiëntie?

A

Boven de 50mmHg

117
Q

Bij een type 2 respiratoire insufficiëntie, waar is de HCO3- een maat voor?

A

HCO3- is evenredig met de duur van de hypercapnie

118
Q

Wat is hypercapnie?

A

Teveel CO2 in het bloed

119
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van een type 2 respiratoire insufficiëntie?

A

Verhoogde CO2-productie
Hypoventilatie
Toegenomen ventilatie dode ruimte

120
Q

Wat betekent een gecompenseerde respiratoire insufficiëntie vs een gedecompenseerde respiratoire insufficiëntie?

A

Gecompenseerd: onder controle/rustig vaarwater
Gedecompenseerd: acute verslechtering

121
Q

Wat zijn de gevolgen van een cor pulmonale?

A

Verhoging van de centraal veneuze druk
Hepatomegalie
Enkeloedeem en ascites

122
Q

Wat gebeurt er bij chronische hypercapnie met de ademhalingsprikkel?

A

pO2 wordt de ademhalingsprikkel

123
Q

Wat is de klinische diagnose van chronische bronchitis?

A

Hoesten+slijm voor 3 maanden in 2 opeenvolgende jaren

124
Q

Welke 4 vormen van emfyseem zijn er?

A

Centriacinair
Panacinair
Paraseptaal
Onregelmatig

125
Q

Waar bevindt zich de centriacinaire emfyseem?

A

Proximaal gedeelte, met name in de bovenvelden

126
Q

Welk type emfyseem in typisch voor rokers?

A

Centriacinair

127
Q

Waar bevindt zich de panacinaire emfyseem?

A

In de gehele acinus, met name de ondervelden

128
Q

Welk type emfyseem is typisch bij een alfa-1-antitrypsine deficiëntie?

A

Panacinair

129
Q

Welke vorm van emfyseem gaat gepaard met fibrose?

A

Onregelmatig

130
Q

Hoe zorgen O2 radicalen voor emfyseem?

A

Ze recruteren via IL’s neutrofielen, die elastase produceren, waardoor een protease-antiprotease disbalans ontstaat

131
Q

Wat gebeurt er met gezonde alveoli bij een emfyseem?

A

Worden kleiner

132
Q

Hoe heet de combinatie van chronische bronchitis met ontsteking?

A

Mucopurulente chronische bronchitis

133
Q

Wat is de REID-index? En wat is de normaalwaarde?

A

Dikte seromuceuze klieren/dikte tm kraakbeen

Normaal <0,4

134
Q

Wat is de microscopische pathologie bij chronische bronchitis?

A
Hypersecretie van slijm met mucostase in bronchieën
Hyperplasie van bronchiaal klierweefsel
Toename van slijmbekercellen
Squameuze metaplasie
Ontsteking
Fibrose
135
Q

Hoe wordt de toename van slijmbekercellen ook wel genoemd?

A

Chronische bronchiolitis

136
Q

Wat is bronchiectasie?

A

Permanente verwijding van de bronchiën en bronchioli

137
Q

Wanneer ontstaat een bronchiectasie?

A

Na chronische destruerende ontsteking van de bronchus

138
Q

Wat houdt een pink puffer in?

A

Patiënt heeft lippen op elkaar om de druk in de alveoli op pijl te houden, bij emfyseem

139
Q

Wat houdt een blue bloater in

A

Cyanose, komt voor bij chronische bronchitis

140
Q

Wat is de definitie van COPD?

A

Voorkombare en frequent voorkomende ziekte
Chronische irreversibele expiratoire airflow limitatie
Door significante blootstelling aan schadelijke stoffen in combinatie met host factoren

141
Q

Wat is de Tiffeneau-index?

A

De oude term voor de FEV1/FVC, nu wordt de FER gebruikt

142
Q

Welke longvolumina worden gemeten met spirometrie?

A

Dynamische, bijvoorbeeld FEV1, FVC etc

143
Q

Welke longvolumina worden gemeten met bodybox?

A

Statische, bijvoorbeeld TLC, RV, FRC

144
Q

Wat is het verschil in FEV1, FER en FVC bij een obstructie en een restrictie

A

FEV1 bij beide omlaag
FER bij restrictie gelijk, bij obstructie omlaag
FVC bij restrictie omlaag, bij obstructie gelijk

145
Q

Door middel van welke formule wordt het volume berekend bij een bodybox?

A

P1V1=P2V2

146
Q

Wat is TGV?

A

Thoracaal gasvolume = FRC

147
Q

Hoe wordt het TGV berekend?

A

dV/dP * patm

148
Q

Wat is airtrapping?

A

Door een slappe long worden de longen extra wijd, waardoor de druk bij expiratie hoog is en de longen dichtklappen en de lucht ‘trapped’ blijft

149
Q

Wat betekent een lusje bij een flow volumeshift grafiek?

A

Dat de luchtwegweerstand is vergroot en er waarschijnlijk airtrapping plaatsvindt als de RV/TLC ook nog verhoogd is

150
Q

Bij hoeveel procent diffusie gaan patiënten O2 nodig hebben? En waar willen we het het liefst boven hebben?

A

Bij 30% is in rust O2 nodig

Liefst boven de 75%

151
Q

Wat is het nadeel van de GOLD-indeling?

A

Patiënt wordt ingedeeld op basis van FEV1, als er een patiënt is met een (laag)normale FEV1, maar met een ernstige diffusiestoornis is deze er slechter aantoe dan puur op basis van de FEV1

152
Q

Welk onderscheid is er tussen astma en COPD in een flow-volume curve?

A

Geen

153
Q

Waarom moet je b2 agonisten lokaal geven

A

Omdat er flinke bijwerkingen zijn in de rest van het lichaam

154
Q

Waarom is het het beste om niet voor een lange tijd b2 agonisten te geven?

A

Downregulatie van b2 receptoren

155
Q

Wat doen M1, M2 en M3 receptoren?

A

M1 faciliteert nicotinerge transmissie in ganglia
M2 remt presynaptisch ACh afgifte
M3 zorgt voor bronchoconstrictie en mucussecretie

156
Q

Wat voor soort bijwerkingen zijn er bij M-receptor antagonisten?

A

Placebo-achtig

157
Q

Wat is theofyline?

A

Bronchodilatator, remt fosfordiësterase, waardoor het cAMP en cGMP verlagen

158
Q

Waarom wordt theofyline niet vaak gebruikt? En bij welke groep wordt het nooit gebruikt?

A

Het heeft een smalle therapeutische window

Nooit bij kinderen

159
Q

Wat zijn glucocorticoïden?

A

Ontstekingsremmers, ze stabiliseren slijmvliezen en verlagen de gevoeligheid van onstekingsmediatoren en bronchusvernauwers

160
Q

Wat is een voordeel van glucocorticoïden ten opzichte van een andere groep geneesmiddelen?

A

Het zorgt voor meer b2-receptoren

161
Q

Wat belangrijk bij het toedienen van glucocorticoïden?

A

Lokaal toedienen

162
Q

Wat zijn montelukasten?

A

Ontstekingsremmers die de cysteïnyl leukotrieen remmen

163
Q

Waarom zijn montelukasten geschikt voor kinderen?

A

Mogelijkheid om oraal te geven

164
Q

Wat zijn biologicals?

A

Antilichamen

165
Q

Wat is MAB?

A

Monoclonal antibodies, staat achter de naam van alle biologicals

166
Q

Welk geneesmiddel kan je gebruiken voor de vormen van astma die door een hoog IgE zijn veroorzaakt?

A

omalizumab

167
Q

Waar wordt mepolizumab voor gebruikt?

A

Tegen IL-5, reguleert de activatie en functie van eosinofielen

168
Q

Waar wordt dupilumab voor gebruikt?

A

Tegen IL-4 en IL13, die reguleren de inflammatie

169
Q

Waarin verschilt de COPD behandeling van de astmabehandeling?

A

Bij COPD worden er minder snel ICS gegeven

170
Q

Wat is het doel van astmabehandelingen?

A

Goede controle en een verlaagd risico op exacerbaties en gefixeerde luchtwegobstructies

171
Q

Welke vragen worden gesteld bij verdenking op astma?

A

Hoevaak last? >2x/week
Wakker van benauwdheid?
Blauwe puf? >2x/week
Beperkingen dagelijks leven?

172
Q

Welke 3 vormen van toediening van astmamedicatie zijn er?

A

Dosisaërosol
Poederinhalator
Vernevelaar

173
Q

Waarom worden voorzetkamers gebruikt?

A

Lagere depositie in oropharynx

Betere depositie in longen

174
Q

Wat is de meest voor de hand liggende als astmatherapie niet werkt?

A

Slechte therapietrouw

175
Q

Wat zijn andere redenen waarom astmatherapie niet werkt?

A

Slechte inhalatietechniek
Aanhoudende prikkeling
Verkeerde diagnose

176
Q

Wat zijn de 5 aanvaardbaarheidscriteria van een spirometrie?

A
Adequate start
Spitse piek
Curve loopt gelijkmatig af
Vrij van artefacten
Uitademingsduur van meer of gelijk aan 6 seconden (groter of gelijk aan 3 seconden voor kinderen)
177
Q

Welke factoren zijn van invloed op de herhaalbaarheid van spirometrie?

A

2 hoogste FEV1 mogen niet meer dan 0,15L verschillen
2 hoogste FVC mogen niet meer dan 0,15L verschillen
FER mag niet meer dan 0,67

178
Q

Wat zijn 4 karakteristieke veranderingen van chronische bronchitis

A

Hyperplasie klierweefsel
Ontsteking
Afname lumen
Hyperplasie glad spierweefsel

179
Q

Wat is salmeterol?

A

LABA

180
Q

Wat is ipratropium?

A

M-antagonist met een korte halfwaardetijd

181
Q

Wat is tiotropium?

A

M-antagonist met een lange halfwaardetijd

182
Q

Wat zijn de vier graderingen van dyspnoe d’effort?

A
  1. Geen dyspnoe
  2. Leeftijdsgenoot niet meer volgen bij helling of trap
  3. Leeftijdsgenoot niet meer volgens bij vlakke weg
  4. Geen stappen zetten zonder dyspnoe
183
Q

Wat is het verschil tussen orthopnoe en nachtelijke dyspnoe?

A

Orthopnoe verbetert bij rechtop zitten/staan