Week 6 glucose Flashcards
welke soorten insuline heb je?
- Kortwerkende insuline begint snel te werken (na dertig tot zestig minuten), heeft de grootste werkzaamheid tussen twee tot vier uur na toediening en een totale werkingsduur van maximaal acht uur. Voorbeelden hiervan zijn gewone insuline, insuline aspart, insuline glulisine en insuline lispro.
- Middellangwerkende en langwerkende insuline beginnen te werken tussen één tot twee uur na toediening, hebben tussen vier tot twaalf uur na toediening de grootste werkzaamheid en een totale werkingsduur van zestien tot 35 uur. Voorbeelden hiervan zijn insuline detemir, insuline glargine, insuline zink, isofane insuline en protaminezinkinsuline.
- Bifasische insuline, een mengsel van middellangwerkende en kortwerkende insuline, begint snel te werken, maar heeft ook een langdurig effect. Voorbeelden hiervan zijn bifasische insuline aspart, bifasische insuline lispro en gewone bifasische isofane insuline
welke 3 geneesmiddelen heb je voor diabetes?
- Biguaniden: metformine is momenteel de enige beschikbare biguanide. Dit middel vermindert de synthese van glucose in de lever en vergroot de opname van glucose door cellen, maar alleen als de pancreas nog enige insuline produceert. Metformine heeft ook een gunstige invloed op de insulineresistentie.
- Geneesmiddelen die ingrijpen op het incretine-metabolisme (GLP-1-agonisten). De GLIP-1- agonisten dulaglutide, exenatide, liraglutide, en lixisenatide werken op dezelfde manier als de lichaamseigen glucagonachtige peptide-1 (een incretine) dat door de darm wordt uitgescheiden na een maaltijd. Incretines stimuleren insuline-afgifte door bètacellen van de pancreas, remming van de glucagonafgifte door de alfacellen en remming van de maaglediging.
- Natrium-glucosecotransporter-2-remmers (SGLT-2-remmers) zijn nog niet zo lang op de markt. Voorbeelden zijn canagliflozine, dapagliflozine en empagliflozine. Deze geneesmiddelen verlagen de bloedglucose, maar op een andere manier dan de eerder genoemde middelen. SGLT-2-remmers hebben geen eigen insulineproductie in de bètacellen van de pancreas nodig om te werken. Glucose wordt teruggeresorbeerd in de nieren via een natriumglucosecotransporter (SGLT-2).
welke 4 opties heb je nog meer?
Sulfonylureumderivaten: voorbeelden van kortwerkende sulfonylureumderivaten zijn gliclazide en tolbutamide. Glibenclamide, glimepiride en glipizide werken langer en kunnen zodoende meer bijwerkingen hebben, zoals hypoglykemie; ze hoeven echter meestal maar een keer per dag toegediend te worden.
2. Acarbose remt de alfaglucosidase-enzymen in het darmkanaal die betrokken zijn bij de vertering van zetmeel. Hierdoor wordt zetmeel minder snel afgebroken, met als gevolg dat glucose minder snel wordt opgenomen. Het risico van hyperglykemie na een maaltijd kan hierdoor lager zijn.
3. De meglitiniden (ook wel gliniden genoemd) worden op dit moment vertegenwoordigd door één geneesmiddel, repaglinide. Het werkingsmechanisme van deze middelen lijkt sterk op dat van sulfonylureumderivaten; ze stimuleren dus ook de insulineproductie door bètacellen van de pancreas bij diabetes type 2.
4. De thiazolidinedionen kennen als enige vertegenwoordiger pioglitazon, dat sinds kort vergezeld gaat van een waarschuwing voor gebruik door patiënten met een risico op blaaskanker. Pioglitazon heeft een ingewikkeld werkingsmechanisme waarover nog niet alles bekend is, maar het lijkt de insulinegevoeligheid in vetweefsel, skeletspieren en de lever te versterken, en zodoende de opname van glucose uit het bloed te vergroten